|
Download PDF
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich
Hoofdstuk 2. De ontvangenis van de Heilige Maagd Maria
Nu volgen enige visioenen van de eerbiedwaardige Anna Catharina Emmeric, die zij bij haar jaarlijkse beschouwingen gedurende de octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis, op verschillende tijden mededeelde. Het is wel geen onmiddellijk vervolg op de levensgeschiedenis van Maria, maar zij werpen tot een helderder licht over het geheim van de uitverkiezing, ontwikkeling en verering van dit Vat van genade. Deze mededelingen werden gedaan te midden van veel lijden en zo kan alles nogal verwarrend overkomen.
De verlossing van het mensdom aan de engelen getoond
Ik zag in een wonderbaar beeld, hoe God na de val van de mensen de engelen toonde op welke wijze hij de mensheid zou verlossen. Bij de eerste blik begreep ik de betekenis ervan niet, doch spoedig werd mij alles duidelijk.
Ik zag de troon van God, de Allerheiligste Drieëenheid, en als het ware een beweging in de Drievuldigheid. Ik zag de negen koren van Engelen en hoe God hen openbaarde op welke wijze Hij het gevallen mensdom weer wou verlossen. Ik zag dat onder de engelen een onuitsprekelijk gejubel opging.
In tal van zinnebeelden werden mij nu de plannen van God voor de verlossing van de mensheid getoond. Ik zag de negen koren van engelen voor mij oprijzen en in regelmatige orde op elkaar volgen. Ik zag hoe de engelen deze zinnebeelden beschermden en verdedigden. Ik ben niet in staat om mij met zekerheid alles in volgorde te herinneren en moet dus in Gods naam maar mededelen wat er mij van is overgebleven.
Ik zag voor Gods troon een berg als van edelstenen verrijzen. Hij nam in grootte toe en breidde zich uit. Hij was van treden voorzien, werd als een troon en ging vervolgens in de gedaante van een toren over, die alle geestelijke schatten en alle rijkdom van genade in zich verborg. De negen koren van engelen omgaven deze toren.
Ik zag aan de ene zijde van de toren, op gouden wolken, wijnranken en tarwe-aren dooreengestrengeld, gelijk de vingers van samengevouwde handen. Op welk ogenblik van mijn visioen ik dit gezien heb, kan ik niet juist meer zeggen.
Ik zag in de hemel een gedaante verschijnen, gelijk aan die ene Maagd die zich in de toren oploste, om er een gebed mee te vormen. De toren was zeer breed en aan de bovenzijde vlak. Het kwam mij voor dat de achterzijde, waar de maagd in hem overging, open was. Dit was niet de Heilige Maagd Maria in de tijd, zij was het in de eeuwigheid, in God. (Vergelijk hier het kapittel van de vespers der Heilige Maagd: "Van den beginne af, vóór de eeuwen, ben ik geschapen en tot in de toekomstige eeuwigheid zal in niet vergaan" Eccli. 24,14). Ik zag hoe haar gedaante zich vormde voor de Allerheiligste Drievuldigheid, evenals een ademtocht, die zich voor de mond tot een wolkje vormt (vergelijk hier: "Ik ben uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen, het eerst geboren vóór amme schepsels. Ik deed aan de hemel het onuitdoofbaar licht opgaan. Mijn troon is een wolkzuil" Eccli 24, 5). Ook zag ik een verschijning van de Heilige Drievuldigheid uitgaan en de toren ingaan. Dan zag ik temidden van de engelenkoren een tabernakel voor het Allerheiligste ontstaat. Alle engelen werkten hieraan mee en het had de vorm van een toren, met allerhande zinnebeelden versierd. Terzijde ervan stonden twee gedaanten die elkander, achter de toren om, de hand reikten. Dit geestelijk vat, voortdurend in omvang toenemend, werd steeds kostbaarder en schoner.
Dan zag ik iets van God uitgaan en door de negen koren der engelen heendringen. Het leek op een glinsterend, heilig wolkje, dat steeds duidelijker werd naarmate het tabernakel naderde en eindelijk daarin binnenging.
Opdat ik echter zou begrijpen dat dit een wezenlijke zegen van God was, die op de genade van een vlekkeloze en reine voortplanting en de bloei van een smetteloze bloem duidde, zag ik eindelijk deze zegen in de gedaante van een glinsterende boom het tabernakel binnengaan, waarna deze de gedaante van een toren aannam.
Aan sommige van deze verschijningen zag ik de engelen werkzaam deelnemen. Ook zag ik een reeks van beelden uit de diepte opstijgen als valse, bedriegelijke gestalten en de engelen voerden er een strijd tegen en verdreven ze. Zo heb ik vele dergelijke dingen gezien, doch echter weer vergeten. Wat ik mij nog over deze bedriegelijke beelden herinner, ga ik mededelen.
Ik zag uit de diepte een kerk oprijzen, ongeveer in de vorm waarin de heilige katholieke kerk zich steeds aan mij vertoont, niet als een plaatselijk gebouw, doch als de heilige katholieke kerk in het algemeen voor mijn geest verschijnt, met dit verschil slechts dat deze laatste boven de ingang een toren heeft, die de uit de diepte oprijzende kerk miste.
Deze kerk was zeer groot, maar het was een valse kerk. De engelen duwden haar ter zijde, zodat zij heel scheef stond. Ik zag ook een grote schelp, die aan de ene zijde geopend was, verschijnen. Zij bewoog zich in de richting van de valse kerk, maar werd ook opzij geduwd.
Dan zag ik, hoe door de engelen een kelk bereid werd in de vorm van deze van het Laatste Avondmaal, die de toren binnenging waarin ook de Maagd was binnengegaan.
Ik zag ook een stompe toren of bouwwerk verschijnen met veel poorten. Ik zag er een grote schare binnengaan, waaronder ik Abraham en de kinderen van Israël herkende. Ik geloof dat dit de slavernij van Egypte betekende.
Dag zag ik een ronde, van trappen voorziene toren, die eveneens op Egypte betrekking had. Ook deze werd opzij geduwd en stond scheef. Toen zag ik een Egyptische tempel verrijzen die overeenkwam met deze, waaraan ik Egyptische afgodenpriesters, de beeltenis van een gevleugelde maagd aan het dak zag bevestigen, toen de gezant van Elias hun de voorafbeeldingen van de Heilige Maagd verkondigd had, die de profeet, zoals ik later zal meedelen, op de berg Karmel had gezien. Deze tempel werd door de engelen opzij geschoven en kwam ook scheef te staan.
Ik zag toen in het midden van de engelenkoren, aan de rechterzijde van de heilige toren, een twijg opbloeien, die een volledige stamboom van kleine mannelijke en vrouwelijke gedaanten werd, welke elkaar de hand reikten. Deze stamboom eindigde in de vorm van een kleine kribbe, waarin een kindje lag. Datzelfde kribje zag ik, toen de Heilige Driekoningen get goddelijk Kind kwamen aanbidden. Daarop vertoonde zich voor mijn ogen een grote, heerlijke kerk.
Al deze visioenen vormden op wonderbare wijze een samenhangend geheel: het was onbeschrijfelijk rijk en vol betekenis. Zelfs de vijandelijke, walgelijke en bedriegelijke verschijningen van torens, kelken en tempels, welke op zij werden geduwd, moesten meewerken tot de komst des Heils.
Toen Anna Catharina Emmerich deze gedeelten vertelde, kwam zij telkens terug op de onbeschrijfelijke vreugde van de engelen. Wat zij hier vermeldde, heeft geen eigenlijke ontkoping, doch het geeft slechts een reeks van zinnebeeldige voorstellingen weer, welke op het werk van de Verlossing betrekking hebben. Zij sprak hierbij: "Ik heb het Verlossingswerk gezien temidden van de koren der engelen, en vervolgens in een reeks beelden van Adam tot de Babylonische gevangenschap."
Voorafbeeldingen van de Heilige Maagd
Ik zag in heel oude tijden een gebeurtenis in Egypte, die op zinnebeeldeijke wijze op de Heilige Maagd betrekking had. Dat moet geruime tijd voor Elias gebeurd zijn, doch ook ten tijde van Elias heb ik iets gezien, dat ik later zal mededelen.
Ik zag in Egypte, veel verder dan het Beloofde Land of Heliopolis, een plaats waar op een eiland een afgodsbeeld in water stond. Het hoofd ervan had iets van een mensenhoofd en ook iets van een ossekop. Het droeg drie horens, van welke er zich één in het midden op het voorhoofd bevond. Het beeld was hol en vertoonde openingen op de buik waarin, als in een oven, de offers verbrand werden. De voeten leken op klauwen. In de ene hand hield het een plant, die als een lelie uit het water omhoog steeg en zich, naar de zon gekeerd, opende en sloot. Ook in de andere hand droeg de afgod de afgod een plant, die leek op een aar met grote korrels en waarvan ik met zekerheid niet kan zeggen of deze eveneens uit het water te voorschijn kwam. Men had, na een roemvolle overwinning, deze afgodtempel gebouwd. Nu wilde men deze inwijden en alles was voor het offer in gereedheid gebracht. Toen men echter het afgodsbeeld in het water naderde, was ik getuige van een wonderbaarlijke gebeurtenis.
Ik zag bij het beeld een afgrijselijke, donkere gedaante. Daarboven daalde een grote engel uit de hemel neer, zoals er een aan Johannes verscheen in de Openbaring. Deze bracht met zijn staf de donkere gedaante een stoot in de rug toe. De duivel, want dit was de gedaante, boog zich voorover en werd gedwongen door het afgodsbeeld te zeggen dat men de tempel niet voor zijn eer moest inwijden, doch ter ere van een maagd, die op Aarde zou verschijnen en aan wie deze overwinning te danken was. Alle bijzonderheiden daarover zijn mij niet bijgebleven.
Ik zag nu hoe men in de nieuwe tempel het beeld van een gevleugelde maagd oprichtte. Dit beeld werd tegen een muur geplaatst. De maagd zweefde boven een mandje waarin een kindje lag, in doeken gewonden. Het bevond zich op een kleine zuil, welke van boven ruw was zoals een boom. De gevleugelde gedaante hield de armen uitgestrekt en in de ene hand droeg zij een weegschaal. Naast haar verschijnen op de muur twee gedaanten, die in de schaal iets neerlegden. Het mandje, met daarin het kindje, leek op het korfje waarin Mozes op de Nijl dreef. Het was van boven echter geheel open, terwijl het korfje van Mozes slechts een kleine opening aan de bovenzijde vertoonde.
Ik zag het hele Beloofde Land zwaar geteisterd door een landurige doorgte en hoe Elias, met twee dienaren, de berg Karmel besteeg om er van God regen af te smeken. Eerst beklommen ze een steile bergrug, vervolgens twee bergtreden die naar een terras leidden, gingen hoger opwaarts en bereikten een grote vlake, waarop een rotsheuvel lag, welke van binnen hol was. De profeet belom de heuvel en liet zijn dienaren op de grote vlakte achter. Een van hen gaf hij nog het bevel om het oog gericht te houden op het meer van Galilea. Dit zag er afschuwelijk uit en was geheel uitgedroogd, vol met gaten en hoften, moerasgrond en verrotte dieren.
Elias zette zich neer, boog het hoofd tussen de knieën, hulde zich in zijn mantel en bad vurig tot God: zevenmaal riep hij zijn dienaar toe of hij geen wolk zag opstijgen uit het meer. Ik zag hoe, na de zevende maal te hebben geroepen, de wolk opsteeg en hoe de dienaar de profeet hiervan op de hoogte bracht en hoe hij deze vervolgens naar de koning Achab zond.
Ik zag hoe zich in het midden van het meer een witte draaikolk vormde, waaruit een kleine zwarte wolk, zo groot als een vuist, opsteeg. Deze opende zich en werd groter. In deze wolk zag ik reeds dadelijk een kleine, schitterende gedaante die de maagd voorstelde. Ik zag ook dat Elias deze gedaante in een steeds groter wolk bemerkte. Haar hoofd was omgeven door lichtstralen. Zij strekte de armen uit als een kruis en droeg een zegekrans in de ene hand. Haar lang gewaad was dichtgeboden onder de voeten. Het leek of haar gestalte zich, in de steeds groter wordende wolk, over geheel het Beloofde Land uitstrekte.
Ik zag hoe de wolk zich splitste en in witte dauwdruppels op zekere heilige en bevoorrechte plaatsen, en waar godsvrezende en het uur van verlossing afsmekende mensen woonden, nederviel. Ik kreeg een openbaring, dat dit een voorafbeelding was van de medewerking van de Heilige Maagd bij het neervallen van dauw in de gezegende plaatsen.
Ik zag ook een droom van de profeet, waarin Elias, toen de wolk omhoog steeg, vier geheimen met betrekking tot de Heilige Maagd leerde kennen. In mijn zieke toestand ben ik nauwkeurige bijzonderheden daarover vergeten. Elias erkende hieruit dat Maria in het zevende tijdperk van de wereld zou geboren worden. Daarom had hij ook zijn dienstknecht zeven maal geroepen. Hij zag ook uit welke stam zij zou voortkomen. Vervolgens zag hij aan de ene zijde van een land, een lage en zeer brede stamboom en aan de andere kant een zeer hoge stamboom, die breed was bij de wortels en versmalde naar boven toe en waarvan de kruin zich tot de eerste stamboom boog. Hij begreep dit alles en leerde zo vier geheimen kennen over de toekomstige Moeder van de Zaligmaker.
Verder zag ik nog hoe Elias het hol vergrootte waarboven hij gebeden had en hoe hij vervolgens een leefregel gaf aan de kinderen van de profeten, van wie er steeds enige in deze grot de komst van de Heilgie Maagd afsmeekten en reeds vóór haar geboorte de toekomstige grootheid van Maria verheerlijkten. Ik zag hoe deze devotie tot de Heilige Maagd op de berg Karmel onafgebroken bleef voortduren tot bij de Esseners, toen Maria reeds op aarde leefde, en hoe deze devotie zou blijven voortbestaan tot in onze dagen en dit door kluizenaars, waaruit de Orde der Karmelieten zou voortkomen.
Toen Anna Catherina Emmerich later visioenen over de Heilige Johannes De Doper mededeelde, zag zij dezelfde verschijning van Elias die betrekking had op de toenmalige toestand van het land en van de mensen. We delen het volgende mee tot opheldering van het voorgaande.
Ik zag bij de tempel te Jeruzalem een groot gewoel, een beraadslagen, een schrijven met rieten pennen, een uitzenden van boden door het land. Men bad, men smeekte God om regen: overal liet men naar de profeet Elias zoeken. Ik heb gezien hoe Elias in de woestijn van een engel spijs en drank ontving. De engel droeg een voorwerp dat op een blinkend tonnetje leek, van witte en rode dwarsstrepen voorzien. Ik zag zijn moeilijkheden met Achab, het offer op de Karmel, de dood der afgodenpriesters, zijn gebed om regen en het opkomen der wolken.
Ik zag, behalve de dorheid van de aarde, ook onder de mensen een grote dorheid en onvruchtbaarheid voor edeler nakomelingen. Ik zag hoe Elias, door zijn gebed, de zegen deed nederdalen, van waaruit de wolk ontstond, en hoe hij op ingeven van hierboven die wolk verdeelde en richtte opdat zij niet als een verwoestende stortbui zou neerstorten.
Hij vroeg zeven maal zijn dienaar of de wolk verscheen. Dit was een aanduiding van de zeven tijdperken of geslachten der wereld, welke moesten voorbijgaan, voordat de eigenlijke zegen in Israël wortel zou schieten, waarvan deze wolk slechts een afbeelding was. Hij zag in de omhoogstijgende wolk een beeld van de Heilige Maagd en leerde veel geheimen kennen die op Haar voorouders en Haar komst betrekking hadden.
Ik zag hoe, door het gebed van de profeet, de zegen eerst in de vorm van dauw neerdaalde. De wolken dreven in witte massa's naar beneden. Deze vormden draaikolken, hadden regenboogkleurige randen en losten zich tenslotte op in neervallende druppels.
Ik begreep dat dit ook betrekking had op het manna in de woestijn. Het lag 's morgens brokkelig en dicht, als een vel, zodat men het kon oprollen. Ik zag deze dauw langs de Jordaan voorbijdrijven en niet overal, doch slechts hier en daar, op voorname plaatsen, neervallen. Vooral te Ainon, tegenover Salem en op de plaatsen waar later gedoopt zou worden zag ik duidelijk zo'n lichtende dauw neervallen. Ik vroeg me ook af wat de bontkleurige randen van de dauwwolken betekenden en kreeg een verklaring met de gelijkenis van een schelp in de zee, die ook zo een schittenrende kleurenrand heeft en die, aan de zon blootgesteld, het licht naar zich toetrekt en zich van kleuren zuivert, totdat in het midden de reine, blanke parel ontstaat. Ook werd mij getoond dat deze dauw en de regen die er op volgde meer betekende dan wat men onder een verfrissing van de aarde meent te verstaan.
Ik verstond duidelijk, dat zonder deze dauw, de komst van de Heilige Maagd wel honderd jaar vertraagd zou zijn geworden, terwijl door de zegening van de aarde de geslachten, die van de vruchten van de aarde leven, eveneens gevoed werden en zo het vlees, door het ontvangen van deze zegen, edeler werd.
Ik zag met betrekking tot de komst van de Messias de stralen van deze vruchtbare dauw overgaan van geslacht op geslacht en ten laatste in het wezen van de Heilige Maagd. Ik kan het niet beschrijven. Menigmaal zag ik, dat op zo een veelkleurige rand zich een of meer paarden vormden en hoe daarop een menselijke gedaante te voorschijn kwam, die geest uitademde en zo andere gedaanten vormden. Het beeld van deze parelmoer had betrekking op Jezus en Maria.
Ik zag ook dat, evenals in die tijd de aarde en het vlees trachtten en smachtten naar regen, later ook de mensen naar het doopsel van Johannes De Doper verlangend uitzagen. Het hele visioen was een zinspeling zowel op de komst van de Heilige Maagd als op de toestand waarin de volkeren ten tijde van Johannes De Doper verkeerden.
Hun angst in die tijd, hun trachtten en hun zoeken naar regen, hun vragen naar Elias, die zij toch vervolgden. Later ook eenzelde smachten van het volk naar doopsel en boete en terug het niet-verstaan van de synagoge en het zenden naar Johannes.
Ik zag hoe in Egypte de boodschap des Heils als volgt werd verkondigd. Ik zag dat Elias, op bevel van God, uit drie streken, het oosten, het noorden en het zuiden, godvrezende gezinnen bijeen liet roepen en hoe hij voor deze opdracht drie profeetkinderen uitkoos, die hij niet eerder liet vertrekken dan na herkenning van een door God afgesmeekt teken. Het was een verre, gevaarlijke zending, waarvoor sterke personen moesten worden aangewezen, opdat zij niet vermoord zouden worden. Een van hen trok naar het noorden, de tweede naar het oosten en de derde naar het zuiden. Deze laatste moest een heel eind door Egypte trekken, een bijzonder gevaarlijk gebied voor de Israëlieten om te worden vermoord. Deze bode nam dezelfde weg die de Heilige Familie op haar vlucht naar Egypte koos. Ik geloof ook dat hij dicht voorbij On kwam, waar het Kind Jezus in veiligheid werd gebracht. Ik zag hoe hij op een grote vlakte bij een afgodstempel kwam die door een weide en verschillende gebouwen was omgeven. Men aanbad er een levende stier. Ook bevond zich het beeld van een stier met nog andere afgodsbeelden in de tempel. Er werden afschuwelijke offers opgedragen en mismaakte kinderen werden er afgeslacht.
Toen de profetenleerling daar voorbijging werd hij gegrepen en voor de priesters gebracht. Gelukkig waren deze erg nieuwsgiering, anders was hij wellicht vermoord. Zij vroegen hem uit, vanwaar hij kwam en wat hem hierheen voerde.
Hij kwam rondborstig voor de waarheid uit en verkondigde onbevreesd, dat er een Maagd zou geboren worden, die het Heil der Wereld zou voortbrengen. Dan zouden hun afgodenbeelden ineenstorten. De afgodendienaars waren niet weinig verbaasd over deze mededeling en ze leken er zo diep door getroffen dat ze hem zijn weg ongestoord lieten vervolgen. Ik zag hoe zij dan beraadslaagden en het beeld van een maagd lieten vervaardigen, dat zij aan het middelste gedeelte van het dak in uitgestrekte en zwevende houding bevestigden. Het beeld droeg eenzelfde hoofdtooisel als de afgodsbeelden, half vrouw, half leeuw, zoals er daar vele lagen. Midden op het hoofd doreg het iets als een kleine, diepe vruchtenmaat. De bovenarmen waren tot de ellebogen tegen het lichaam gedrukt en de onderarmen in afwerende houding uitgestrekt, terwijl de handen tarwe-aren vasthielden. Het beeld had drie borsten, een grote in het midden en twee kleinere langs beide zijden. Het onderlijf was met een lang kleed bedekt en de voeten waren betrekkelijk klein en spits. Een soort kwasten waren aan de voeten bevestigd. Over de gehele armlengte ontwaarde ik vleugels die op fijne, straalvormige veren leken. Deze vleugels gingen als twee veren kammen in elkaar over. Eveneens liep er een streep van veren over de lenden en over het midden van het lichaam. De rok was zonder plooien.
Zij vereerden dit beeld en brachten er offers aan, met de vraag hun god Apis en de overige afgoden toch niet te verbrijzelen. Overigens bleven zij als vroeger in hun afgodendienst volharden, met dit verschil, dat zij vanaf dit moment steeds eerst de maagd aanriepen.
Ik zag, hoe in die tijd, door Gods barmhartigheid, aan vrome heidenen werd verkondigd dat een maagd uit Judea de Messias zou ter wereld brengen. De voorouders van de Heilige Driekoningen, die tot de Chaldeërs behoorden en de sterren aanbaden, kwamen hiervan op de hoogte door de verschijning van een beeld in een ster of in het luchtruim. Zij deden daarover voorspellingen. Sporen van deze voorspellingen van de Heilige Maagd heb ik waargenomen aan de beelden van hun tempels. Ik heb daarvan melding gemaakt, toen ik de reis verhaalde, die Jezus, na de opwekking van Lazarus, naar hen ondernam op het einde van het derde jaar van zijn openbaar optreden.
De geschiedenis van Tobias
Op het feest van de aartsengel Michaël in september 1821 verhaalde A.C. Emmerich, uit een meditatie die zij had gehouden over de Heilige Engelen, het volgende over de geschiedenis van Tobias, van wie zij de reis met de aartsengel Rafaël heeft gezien.
Ik zag bijzonderheden uit het leven van Tobias, die een voorafbeelding zijn van de komst van de Messias in Israël, niet alsof dit een uitgevonden voorafbeelding is, maar een die in werkelijkheid bestaan heeft en geleefd is.
In Sara, de vrouw van de jonge Tobias, werd mij een voorafbeelding van de Heilige Anna getoond. Wij mij daarover is bijgebleven, ga ik nu mededelen, al kan ik niet alles in de juiste volgorde verhalen.
De oude Tobias was een voorafbeelding van de stam van de Godvrezende Joden, uit wie de Messias zou voortkomen. De zwaluw, de bode der lente, zinspeelde op de nadering van de Messias. De blindheid van de oude Tobias betekende dat hij geen kinderen meer zou verwekken, maar zijn overige dagen in overweging en gebed zou doorbrengen. Dit betekende het voortdurende, hevige verlangen naar het licht des Heils en de onzekerheid van waar dat licht komen zou.
Tobias' twistzieke vrouw was een beeld van de kwellingen en vitterijen van de Farizeeërs, die aan de letter van de wet vasthielden. Het geitje dat zij in plaats van het arbeidsloon mee naar huis namen, zoals Tobias had gewaarschuwd, was werkelijk gestolen: voor een billijke prijs was het in haar bezit gekomen. Tobias wist van wie zij het gekocht had. Zijn vrouw schold hem daarover uit. Het was ook een zinspeling op de haat, die zij en de farizeeërs, die enkel in naam Israëlieten waren, de vrome Joden en Esseners toedroegen, alsmede op hun onderlinge verhouding waarover ik echter geen nadere verklaring kan geven.
De engel Rafaël sprak de waarheid toen hij zich voor Azarias, de zoon van Ananias uitgaf, want deze namen betekenen niets anders dan Gods Hulp uit de Wolk des Heren. Deze engel, die de jonge Tobias begeleidde, stelde de leiding van de geslachten en de bewaking van de zegen tot bij de Ontvangenis van de Heilige Maagd voor.
In het gebed van de oude Tobias en van Sara, de dochter van Raguel, dat ik door de engelen voor Gods troon zag brengen en dat onmiddellijk werd verhoord, erkende ik de smeekbeden van het vrome Israël en van de dochter van Sion om de komst van de Messias en ook het gelijktijdig gebed van Joachim en Anna om het kind der belofte, toen zij van elkaar gescheiden leefden.
De blindheid van de oude Tobias en de beschimpingen van zijn vrouw, zinspeelden op de kinderloosheid van Joachim en het verwerpen van zijn offergaven in de tempel.
De zeven, door satan vermoorde mannen van Sara, de dochter van Raguel, waren door hun zinnelijkheid omgekomen, want Sara had een belofte gedaan dan zij slechts aan één man, die vroom en kuis was, zou toebehoren. Zij duidden op de intrede van dergelijke personen, in de stam van Jezus, die verlangen naar het vlees, wat de komst van de Heilige Maagd en dus ook de komst van de Messias zou hebben vertraagd. Ook was dit een verwijzing naar de verschillende zegenloze tijden in de geschiedenis des Heils en naar de minnaars van de Heilige Anna, die zij moest afwijzen, opdat zij zich met Joachim, de vader van de Heilige Maagd, zou kunnen verbinden.
De beschimping van Sara door haar dienstmaagd, wijst op de spot die de heidenen en de ongelovige, goddeloze joden dreven met de verwachting van de Zaligmaker, voor wiens komst Sara en alle vrome joden ijverige gebeden naar de hemel zonden. Ook is het een voorafbeelding van de smaad van een overige dienstmaagd aan Sara, waarna deze zo ijverig bad dat haar gebed verhoring vond.
De vis, die de jonge Tobias trachtte te verslinden, wees op de strijd van de onderwereld, van de heidenen en van de zonden tegen de nadering van de Messias en tegelijk ook op Anna's langdurige onvruchtbaarheid.
Het doden van de vis, het uitsnijden van het hart, de lever en de gal en het verbranden ervan door de jonge Tobias en Sara, waren voorafbeeldingen van de overwinningen op de duivel van de vleselijke begeerten, die haar vorige mannen hadden gedood en ook van de goede werken en de onthouding van Joachim en Anna, waardoor zij de zegen van de heilige vruchtbaarheid verkregen hebben. Ik zag hierbij ook een diepzinninge voorafbeelding van het Heilig Sacrament, dat ik niet mag weergeven.
De gal van de vis, waardoor de oude Tobias weer zou zien, wijst op de bitterheid van het lijden, waardoor de uitverkoren Joden aan de kennis van het Heil kwamen, en op de verschijning van het licht in de duisternis door het bittere lijden van Jezus van zijn geboorte af.
Ik had vele visioenen van deze aard en zag nog andere bijzonderheden uit het leven van Tobias. Ik meen dat de afstammelingen van de jonge Tobias tot de stam van Joachim en Anna bijdroegen. De oude Tobias had ook nog andere kinderen, die echter niet deugdzaam leefden. Sara werd moeder van drie dochters en vier zonen. Haar eerste kind was een dochter. De oude Tobias aanschouwde nog zijn kleinkinderen.
Stamboom van de Messias
Ik zag dat de geslachtslijn van de Messias uit David zich in twee takken verdeelde. Aan de rechterzijde liep de lijn door Salomon en eindigde bij Jacob, de vader van de Heilige Jozef. Ik zag de gestalten van alle voorouders van de Heilige Jozef die door de Heilige Schrift zijn vermeld, op de twijgen van de rechtste tak van de stamboom, die uit David door Salomon liep.
De geslachtslijn aan de rechterzijde had een hogere betekenis: ik zag ze in ongekleurde lichtwitte stromen uit de mond van de gestalten komen. De gestalten waren groter en sterker, dan de lijn van de linkerzijde. Elk hield de steel van bloem, ter lengte van de arm en van palmvormige, omlaaghangende bladeren voorzien, in de hand. Op het uiteinde van deze steel bloeide een grote, lelie-achtige bloemkelk met vijf gele meeldraden, die een fijn stofmeel verspreidden. De bloemen waren verschillend van grootte, kracht en schoonheid. De bloem, die door Jozef, de voedstervader van Jezus, gedragen werd, was de schoonste van allen: rein en vol frisse bladeren. In het midden van de stamboom waren drie twijgen afgebroken, zwart geworden en verdord. Er waren meerdere leemten in de geslachtlijn van Salomon, waar de vruchten verder uit elkaar stonden.
Meerdere keren raakten de rechter- en de linkertak elkaar, of kruisten zij elkaar aan de uiterste einden. Ik vernam inlichtingen over de hogere betekenis van de geslachtlijn van Salomon. De afstamming was meer naar de geest, en minder naar het vlees gericht. Het betekende iets over Salomon dat ik niet goed kan uitdrukken.
De geslachtslijn aan de linkerzijde ging uit David door Nathan en eindigde met Heli, zoals de eigenlijke naam van de vader van de Heilige Maagd is, want de naam Joachim verkreeg hij pas in latere tijden, net zoals Abraham pas later aan zijn naam kwam. Ik ben de reden hiervan vergeten, doch zal mij deze later misschien weer herinneren. In mijn overwegingen hoorde ik dikwijls dat Jezus, een zoon van Heli, naar het vlees genoemd werd.
De volledige lijn aan de linkerzijde, uit David en Nathan, werd heel anders gevormd. Meestal ontsproot deze uit de navel van de verschillende gestalten. Ik zag ze gekleurd: rood, geel en wit, doch niet blauw. Zij vertoonde hier en daar vlekken en kwam dan weer helder te voorschijn. De gestalten van deze lijn waren kleiner dan deze van Salomon. Zij droegen kleine, aan de zijde afhangende twijgen met geelgroene, gekleurde blaadjes: aan het boveneinde van deze twijgen bevond zich een rode knop in de kleur van wilde rozen. Deze knoppen waren geen bloemknoppen, maar knoppen als van aangezette vruchten, die altijd gesloten bleven. Aan de twijgen hing een dubbele rij takjes aan de ene zijde naar beneden en daaraan zaten de gekleurde blaadjes.
Ongeveer drie of vier geledingen voor Joachim of Heli kruisten zich beide lijnen en eindigden deze boven de Heilige Maagd. Ik meen dat ik bij deze kruising het bloed van de Heilige Maagd reeds lichtend te voorschijn zag komen.
De Heilige Moeder Anna stamde van vaderszijde uit Levi, van moederszijde uit Benjamin. Ik zag, hoe haar voorouders met veel eerbied en godsvrucht de Ark des Verbonds droegen en hoe zij destijds stralen van de zegen daaruit ontvingen, die betrekking hadden op hun nakomelingschap, op Anna en Maria.
Steeds trof ik veel priesters in Anna's ouderlijke woning en ook bij Joachim aan, wat zijn oorzaak vond in hun verwantschap met Zacharias en Elisabeth.
Verschijning van de Heilige Anna
Op 26 juli 1819 verhaalde de eerbiedwaardige A.C. Emmerich zeer veel uit het leven van de Heilige Anna. De schrijver wist niet wat de aanleiding daartoe was, want de kalender vermeld op die dag het feest van de Heilige Hubertus. Later kwam hij echter tot de ontdekking, dat volgens de Romeinse kalender, op 26 juli het feest van de Heilige Anna wordt gevierd, wat de aanleiding gaf tot dit visioen. Op 16 augustus, het feest van de Heilige Anna volgens onze kalender, deelde zij jaarlijks ook veel bijzonderheden mede over de moeder van de Heilige Maagd, wat allemaal hiervoor reeds staat vervat. Wat nu volgt, werd op 26 juli 1919 verhaald.
Toen Anna Catherina Emmerich in de namiddag van die dag lang over de Heilige Anna had gesproken, begon zij te bidden en sluimerde zij daarbij in. Na een poosje niesde zij driemaal en sprak slaapdronken en op ongeduldige toon: "Waarom moet ik toch wakker worden?" Hierop ontwaakte zij volledig en vervolgde lachend: "Ik bevond mij zo even op een veel betere plaats, waar het mij beter ging dan hier. Ik voelde zo'n volheid van troost, totdat het niezen mij opeens wakker maakte en ik een stem in mij hoorde die zei dat ik moest ontwaken. Ik had hier echter weinig zin in. Het beviel mij daar zo goed. Ik werd onrustig omdat ik weg moest. Toen moest ik niezen en werd ik wakker." De volgende dag deelde zij mede:
Toen ik gisterenavond mijn avondgebed had verricht en nauwelijks was ingeslapen, trad er een persoon voor mijn bed en ik herkende in haar een maagd, die ik vroeger reeds meerdere malen gezien had. Zij sprak kortweg: "U hebt vandaag veel over mij gesproken. Nu moet u ook zien dat u zich niet vergist."
Ik vroeg of ik soms te veel had gezegd. Zij antwoordde kort: "Neen" en verdween.
Zij was nog maagd en was slank en bekoorlijk. Op haar hoofd droeg zij een witte kap, die in de nek geplooid was en op een punt eindigde, alsof het haar daarin hing. Het lange kleed, dat haar volledig omhulde, was van witte wol en de mouwen ervan schenen alleen bij de ellebogen iets gepoft. Hierover droeg zij een mantel van bruinachtig wol, een kleur als van kameelhaar.
Nauwelijks had ik met ontroering en vreugde deze verschijning waargenomen, toen er plotseling een bejaarde vrouw aan mijn bed kwam, in dezelfde kledij, met enigszins gebogen hoofd en zeer ingevallen wangen. Het was een schone, magere gestalte van een jodin van rond de vijftig jaar.
Ik vroeg mij af wat die oude jodenvrouw van mij wou, maar zij zei: "U hoeft niet te schrikken. Ik wil u slechts tonen hoe ik er uitzag wanneer ik de Moeder van de Heer ter wereld bracht, zodat u zich niet zou vergissen." Ik vroeg dadelijk naar het lieve kindje Maria en zij antwoordde: "Ik heb haar nu niet bij me". Daarop vroeg ik hoe oud het kindje Maria nu was en zij antwoordde: "vier jaar." Ik vroeg nogmaals of ik dan goed gesproken had waar zij zei: "Ja". Hierop smeekte ik haar ervoor te zorgen dat ik niet te veel zou zeggen. Hierop gaf zij geen antwoord en verdween zij.
Thans ontwaakte ik en dacht over alles na, wat ik over de Heilige Anna en het kindje Maria had gezien en alles werd mij duidelijk. Ik voelde mij hoogst gelukkig. Toen ik tegen de morgen opnieuw insluimerde zag ik opnieuw een reeks beelden, die zeer schoon waren en een geheel vormden. Ik meende ze niet te kunnen vergeten, maar de daaropvolgende dag had ik zovele stoornissen en lijden dat ik er mij niets meer van herinner.
Visioen op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis
Nadat ik de hele nacht bezig was met het afgrijselijke beeld van de zonden der mensheid, sliep ik tegen de morgen weer in en werd ik naar Jeruzalem gevoerd, op de plaats waar eens de tempel heeft gestaan, en dan verder tot Nazareth waar eertijds de woning stond van Joachim en Anna. Ik herkende de streek opnieuw.
Hier zag ik een fijne lichtzuil als een bloemsteel uit de grond oprijzen en deze zuil droeg een schitterende achthoekige kerk, zoals de steel van een bloemkelk draagt of zoals het zaad van de papaver opgroeit. Deze zuil steeg tot in het midden van die kerk als een kleine boom omhoog en op de regelmatig daaraan gegroeide takken vertoonden zich de gestalten van de familieleden van de Heilige Maagd, die bij dit feest (van de Onbevlekte Ontvangenis) een voorwerp van verering waren. Zij stonden op als de meeldraden van een bloem. Ik zag de Heilige Anna tussen de Heilige Joachim en een andere man, misschien wel haar vader. Onder haar borst zag ik, in een lichtende plek in de vorm van een kelk, de gedaante van een schitterend kindje, dat zich ontwikkelde en groter werd. Het hield de handjes over de borst gekruist, het hoofdje voorovergebogen en ontelbaar veel stralen gingen er van uit naar één zijde van de wereld. Het viel mij op dat deze zich niet in alle richtingen verspreidden. Op de andere, omringende twijgen, zaten velerlei gestalten eerbiedig naar het midden gewend en rondom in de kerk zag ik de vele koren van ontelbare heiligen, die zich in gebed tot de Heilige Anna richtten.
De zoete innigheid van deze godsdienstplechtigheid kan ik slechts vergelijken met een veld vol bloemen dat, door een zachte wind bewogen, haar geuren en kleuren als een offer terugschenken aan de koesterende zonnestralen waaraan alle bloemen deze offergaven en zelfs hun bestaan te danken hebben.
Boven dit zinnebeeld van het feest van de Onbevlekte Ontvangenis schoot de kleine lichtboom verder omhoog en in deze tweede bladerkroon zag ik een verder tijdstip van het feest. Hier knielden Maria en Jozef en, iets lager dan deze, de heilige Anna. Zij aanbaden het Kindje Jezus, dat met een oneindige lichtglans omgeven, boven hen in de top zat en de rijksappel of de wereldbol in de handen hield.
Rondom deze groep lagen de heilige Driekoningen, de herders, de apostelen, de leerlingen en verderop nog andere heiligen, aanbiddend neergeknield.
Nog hoger zag ik, in de volheid van het licht, onbepaalde beelden en gestalten van krachten en heerschappijen en nog hogerop, als door de koepel van een kerk heenstralend, een halve zon. Dit tweede beeld scheen te wijzen op de nabijheid van het Kerstfeest, na het feest van de Onbevlekte Ontvangenis.
Toen dit visioen zich voor het eerst aan mij vertoonde was het alsof ik mij buiten de kerk onder de zuil bevond. Later stond ik in de kerk zelf, zoals ik die beschreven heb. Ik zag ook, hoe zich het kindje Maria, onder het hart van de Heilige Anna, ontwikkelde en zo werd ik op een onuitsprekelijke wijze van haar Onbevlekte Ontvangenis overtuigd. Ik las het duidelijk als uit een boek en begreep het. Er werd mij ook geopenbaard dat op die plaats eens een kerk, ter ere van deze genade Gods, had gestaan. Deze was echter, omdat ze aanleiding gaf tot vele twisten over dit allerheiligste geheim, verwoest, maar de triomferende Kerk vierde nog altijd dit feest op deze plaats.
De Heilige Maagd spreekt over de geheimen van haar leven
Terwijl Anna Catharina Emmerich op 16 december 1822 het openbaar leven van Jezus overwoog, verhaalde zij het volgende: Ik hoor dikwijls dat de Heilige Maagd aan vrouwen die zij kende, zoals bijvoorbeeld aans Johanna Chusa en Susanna van Jeruzalem, verschillende geheimen over zichzelf en de Zaligmaker openbaarde, die haar deels door een innerlijke ingeving, deels door medelingen van haar moeder, de Heilige Anna, bekend waren. Zo heb ik haar ook heden aan Susanna en Martha horen verhalen, hoe zij, toen zij het Goddelijke Kind onder het hart droeg, niet de minste last maar een inwendig en onbeschrijfelijke vreugde en zaligheid voelde.
Zij verhaalde ook dat Joachim en Anna in een zalig uur elkaar in de gang onder de Gouden poort hebben ontmoet. Daar is de volheid van de Goddelijke genade over hen gekomen, waardoor zij, alléén door heilige gehoorzaamheid en reine liefde tot God, zonder enige onzuivere werking van haar ouders, in de schoot van haar moeder ontvangen werd. Zij gaf ook te kennen dat, zonder de zondeval, de ontvangenis van alle mensen even zuiver zou geweest zijn.
Zij sprak ook over haar geliefde oudste zuster, Maria Heli, die door haar ouders niet werd erkend als het kind der belofte. Daarna hebben haar ouders zich onthouden en bleven zij vurig verlangen naar de beloofde vrucht. Het verheugde mij om hier uit de mond van de Heilige Maagd zelf te mogen vernemen, wat mij steeds over haar oudste zuster in visioenen werd getoond.
Ik zag nu weer het geheel van de loop der genadegaven die aan de ouders van de Heilige Maagd werden geschonken, vanaf de verschijning van de engel aan Joachim en Anna, tot aan de ontmoeting onder de Gouden Poort, zoals ik reeds meerdere malen heb verteld. In de onderaardse gang, onder de Gouden Poort, zag ik Joachim en Anna, omgeven van een menigte lichtstralende engelen en zij zelf verspreidden ook een hemels licht en zij waren rein als geesten in een bovennatuurlijke toestand, zoals nog nooit tevoren een mensenpaar geweest was.
Ik meen, dat in de Gouden Poort, het onderzoek en de ceremonieën van de vrijspraak van de vrouwen die van echtbreuk beschuldigd waren, plaatsvonden. Er gebeurden ook nog andere verzoeningen.
Er waren vijf dergelijke onderaardse gangen onder de tempel, ook een onder de plaats waar de maagden woonden. Bij bepaalde verzoeningen werd men daar binnengeleid. Ik weet niet of, vóór Joachim en Anna, ooit iemand die weg heeft betreden, maar ik geloof dat het maar zeer zelden het geval was. Of het in het algemeen een gewoonte was bij offers die onvruchtbaren brachten, weet ik nu ook niet. Voor Joachim en Anna was het de priesters zo bevolen.
Op 8 december 1820, feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd, bewoog zich de ziel van A.C. Emmerich, terwijl zij in gebed verzonken was, over een groot gedeelte van de aarde. Uit de medegedeelde flarden van dit reisvisioen, dat later in zijn geheel zal worden opgenomen, stippen wij hier, om enige vat te kunnen krijgen van de bewegelijkheid van een ziel, in het kort het volgende aan: "Zij kwam te Rome, bezocht de Heilige Vader, bracht op Sardinië een bezoek aan een dierbare, vrome religieuze, deed Palermo aan, kwam in Palestina en vervolgens in India en bereikte toen een berg, door haar de Profetenberg genoemd.
Dan kwam zij in Abyssinië op een rotsgebergte in een wonderbaarlijke stad van de Joden, waarvan Judith het hoofd was, met wie zij over de Messias, over het huidige feest van de Ontvangenis Van Onze Moeder, over de Advent en het op handen zijnde Kerstfeest sprak. Tijdens deze volledige tocht deed zij alles, wat volgens eer en geweten, de verschillende omstandigheden in aanmerking genomen, een missionaris op een soortgelijke reis zou doen: zij bad, onderrichtte, hielp, troostte, en deed ondervinding op. Aangaande het feest van de Onbevlekte Ontvangenis vernam A.C. Emmerich op deze reis het volgende:
"Toen ik vannacht in mijn grote reisdroom in het Beloofde Land kwam, zag ik alles, wat ik over de Ontvangenis van de Heilige Maagd heb medegedeeld. Vervolgens begon ik met mijn gewone overwegingen van het openbaar leven van de Messias en was ik vandaag volgens de tijdsorde aan de 8ste december van het derde jaar gekomen. Ik trof Jezus niet in het Beloofde Land aan, maar werd door mijn begeleider over de Jordaan naar Arabië gevoerd, waar Jezus, zich van drie leerlingen vergezeld, in een tentenkamp van de Heilige Driekoningen bevond, waar deze zich na hun terugkeer uit Bethlehem gevestigd hadden.
Ik zag dat de twee nog in leven zijnde koningen, te beginnen vanaf vandaag 8 december, een driedaags feest met hun stam vierden. Zij hadden, 15 jaren vóór de geboorte van Christus, in deze nacht voor de eerste maal de door Balaäm beloofde ster (Num. 24, 17) zien verschijnen, waarop zij en hun voorouders zolang gewacht hadden en waarvan zij de hemeltekenen hadden waargenomen. In die ster hadden zij het beeld van een Maagd gezien die in de ene hand een scepter en in de andere hand een weegschaal hield: op een van deze schalen lag een mooie tarwe-aar, op de andere een druif. Daarom vierden zij, sedert hun terugkeer uit Bethlehem, elk jaar, vanaf die datum, een driedaags feest.
Ik zag, dat ten gevolge van deze verschijning op de dag van Maria's ontvangenis, vijftien jaar voor de geboorte van de Messias, door deze aanbidders van de sterren een afschuwelijk godsdienstig gebruik werd afgeschaft, dat lange tijd door misvatting en duivelse invloed van duistere openbaringen, had bestaan. Dit was het offeren van kinderen. In de loop van de tijd hadden zij, volgens verschillende gebruiken, volwassenen en ook kinderen gebracht als slachtoffer.
In het tijdperk vóór Maria's Ontvangenis bestond de volgende gewoonte. Zo kozen een kind van de meest kuise en vrome moeder uit hun godsdienst waarop deze zich nog hoogst gelukkig voelde ook om haar kind te mogen offeren. Het kindje werd gevild en met meel bestrooid, om het bloed op te vangen. Die met bloed gedrenkt meel werd als een heilige maaltijd genuttigd en het bestrooien met meel van de maaltijd werd herhaald totdat het kindje volledig was uitgebloed. Dan werd het vlees van het kind in stukjes gesneden, verdeeld en genuttigd.
Ik zag hen deze gruwelijke mishandeling met de grootste eenvoud en godsvrucht verrichten en er werd mij gezegd dat zij tot dit vreselijke gebruik waren gekomen door het verkeerd begrijpen, de duivelse invloeden en de verbastering van de beeldspraken van de profeten over het Heilig Sacrament.
Ik zag dit afgrijselijke offer in Chaldea, in het land van Mensor, één der Heilige Driekoningen, en zag hoe hij op de dag van de Ontvangenis van de Heilige Maagd in een visioen een goddelijke openbaring ontving, waarna deze gruwel werd afgeschaft. Ik zag hem op een pyramidevormig, hoog en houten gebouw, in de waarneming van de sterren verdiept. Deze lieden hadden dit, volgens aloude overleveringen, van eeuw tot eeuw blijven voortzetten. Ik zag hoe koning Mensor, met de ogen naar de sterren gericht, in vervoering verstijfd neerlag, geheel buiten zichzelf. Zijn volgelingen naderden hem en brachten hem tot bewustzijn, doch hij scheen hen aanvankelijk niet te herkennen. Hij had het sterrebeeld met de maagd gezien, de weegschaal, de aar en de druif en een ingeving van God ontvangen, waarna dat gruwelijke godsdienstig gebruik werd afgeschaft.
Toen ik 's nachts in mijn slaap het afgrijselijke beeld van het geofferde kind aan mijn rechterzijde had gezien, keerde ik mij ontsteld in mijn bed om, maar zag het toen eveneens aan mijn linkerzijde. Ik smeekte toen vurig tot God om dit verschrikkelijke beeld te doen verdwijnen. Toen ontwaakte ik, hoorde ik de klok slaan en werd door Mijn Hemelse Bruidegom aangesproken: "Zie hier nog grotere gruwelen, die over de gehele wereld dagelijks door velen mij worden aangedaan."
Toen ik rondom mij zag, traden tal van gruwelen, nog groter dan dat van het kinderoffer, voor mijn geest. Ik zag hoe Jezus menigmaal door het onwaardig en zondig volbrengen van het Heilige Geheim wreedaardig op het altaar werd geslachtofferd. Ik zag hoe de Heilige Hostie voor de ogen van onwaardige en ontaarde priesters als een levend kindje neerlag op het altaar en hoe zij het met de pateen aan stukken sneden en vreselijk martelden. Hun offer, alhoewel het Geheim waarlijk voltrokken werd, was een onmenselijke slachting.
Deze gruwelen werden mij ook getoond in de martelingen, welke de ledematen van Christus, de belijders van Zijn naam, die door God als kinderen zijn aangenomen, hebben te doorstaan, want ik zag hierop ontelbare goede en beklagenswaardige mensen in onze dagen die op verschillende plaatsen werden onderdrukt, gefolterd en vervolgd, en ik zag steeds dat de gruwel die hen werden aangedaan, ook aan Jezus geschiedde. De tijden die wij beleven zijn verschrikkelijk. Nergens vertoont er zich nog een uitweg, een dichte nevel van zonden heeft zich over de gehele aarde verspreid en koel en onverschillig zie ik de mensen de grootste gruwelen verrichten.
Ik zag dit alles in verschillende visioenen, terwijl mijn ziel door vele landen van deze aarde gevoerd werd. Eindelijk kom ik terug bij het visioen over het feest van Maria's Ontvangenis.
Ik kan u niet zeggen wat een wonderlijke reis ik vannacht in mijn droom gemaakt heb. Ik was in de meest verschillende streken van de wereld en ook in de meest verschillende eeuwen, en ik zag, hoe het feest van de Ontvangenis van Maria zeer dikwijls, op de meest verscheidene plaatsen ter wereld, gevierd werd. Ik was ook bij Ephese en zag, hoe in het huis van de Heilige Maagd, dat daar nog stond en tot kerk was ingericht, dit feest gevierd werd. Dit moet op een zeer verwijderd tijdstip geweest zijn, want ik zag er de kruisweg, door Maria opgericht, nog in zijn geheel. De tweede kruisweg ontstond te Jeruzalem, de derde te Rome.
De Grieken vierden dit feest reeds lange tijd voor hun afscheiding van de Moederkerk. Van wat tot deze viering aanleiding gaf, is mij dit nog bijgebleven: Ik zag hoe een heilige man, naar ik meen Sabas geheten, een verschijning had over de Onbevlekte Ontvangenis. Hij zag op een wereldbol het beeld van de Heilige Maagd die de kop van een slang verpletterde en toen begreep hij dat alleen de Heilige Maagd niet door de slang gedeerd en Onbevlekt Ontvangen was. Ik zag ook de Bisschop van een Griekse kerk die dit niet wou aannemen, tenzij dit beeld over de zee tot hem zou komen. Ik zag dan Haar beeltenis van over de zee in de richting van die kerk zweven en er vervolgens boven het altaar verschijnen. Sedert die tijd werd het feest van de Onbevlekte Ontvangenis gevierd. Men bezat in die kerk een levengroot beeld van de Heilige Maagd, geheel naar het leven geschilderd, met een wit kleed en een sluier, door de Heilige Lucas vervaardigd.
Zoals Ik mij meen te herinneren was dit beeld afkomstig uit Rome, waar men slechts een borstbeeld bezit. De Grieken hadden het boven het altaar aangebracht en wel op dezelfde plaats waar de verschijning van de Onbevlekte Ontvangenis gezien was. Ik geloof, dat deze beeltenis zich nog te Constantinopel bevindt, tenminste, ik heb het er vroeger zien vereren.
Ook in Engeland heb ik vertoefd, waar reeds in aloude tijden, dit feest bestond en gevierd werd. Eergisteren, op de feestdag van de Heilige Nicolaas, zag ik reed een wonder dat op die viering betrekking had. Ik zag tijdens een storm het schip, waarop zich een abt uit Engeland bevond, in groot gevaar. Met alle aandrang der harten werd de bescherming van de Heilige Moeder Gods ingeroepen. Toen zag ik de Heilige Nicolaas, bisschop van Myra, boven de zee verschijnen en naar het schip toezweven. Hij zei tot de abt dat Hij door Maria was gezonden om hem aan te kondigen dat hij op 8 december het feest der Onbevlekte Ontvangenis moest instellen, en dan zou het schip behouden aan wal komen. Op vraag van de abt, welke gebeden er op dit feest moesten worden verricht, had hij geantwoord: "Dezelfde als op Maria's geboorte." Ik hoorde ook de naam Anselmus bij de invoering van dit feest noemen, doch ik weet daaromtrent niets meer te vertellen. Ik zag ook de instellling van dit feest in Frankrijk en hoe de Heilige Bernardus zich daartegen verzette, omdat de instelling niet van Rome was uitgegaan.
Opmerking
Wat mij tot nog toe over de zegen van Joachim en Anna werd medegedeeld, is uit visioenen en herinneringen, die de Heilige A.C. Emmerich jaarlijks op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis had, bijeen verzameld. Zij deelde echter in het jaar 1821 op die feestdag mede, dat de ontmoeting van Joachim en Anna onder de Gouden Poort, niet in december heeft plaats gehad, maar in de herft, tegen het einde van het loofhuttenfeest, dat van 15-23 Tisri, dit is september of oktober, duurde. Vandaar dat zij Joachim, voor hij naar de tempel ging, met zijn herders de loofhutten zag bouwen, en dat zij Anna, toen deze onder een boom, die een loofhut vormde, vurig tot God bad, de belofte van de vruchtbaarheid hoorde ontvangen.
Terwijl ze echter het jaar ervoor (1820) verklaarde zich te herinneren dat Joachim, ter gelegenheid van een feest der tempelwijding met zijn offers naar Jeruzalem was gegaan, waar hij Anna zou ontmoeten, kan hiermee niet het gewone Joodse feest van de Tempelwijding in de winter (25 kasleu) bedoelt zijn, doch moet daaronder worden worden verstaan: een gedenkfeest van de wijding van de tempel aan Salomon, waaraan Jezus, (volgens de dagelijkse mededelingen van de eerbiedwaardige A.C. Emmerich over het openbare leven van de Zaligmaker) in het tweede jaar van zijn openbaar optreden tegen het einde van het Loofhuttenfeest te Aruma, enige uren van Salem gelegen, deenlnam en sprak over de verwoesting van de tempel.
Al zwijgen ook de voornaamste werken van de Hebreeuwse oudheidkunde over dit feest, zo kan men toch, de verklaringen van E.C. Emmerich niet in aanmerking genomen, het bestaan ervan niet in twijfel trekken, als men in aanmerking neemt dat Salomon de inwijding van de door hem gebouwde tempel tegelijk met het Loofhuttenfeest vierde. (III Kon. 8, 2, 66 en II Paral. 7, 10) en de Masora bij III kon. 8, 2 en 54 het verhaal van de inwijding van de tempel van Salomon als feestlessen voor de tweede en achtste dag van het loofhuttenfeest aanwijst. Alhoewel A.C. Emmerich de ontmoeting van Joachim en Anna in de tempel tegen het einde van het Loofhuttenfeest gezien heeft en aldus ongeveer twee maanden vroeger dan de kerkelijke viering op 8 december van het feest van de Ontvangenis, zo was het toch steeds op 8 december dat zij mededelingen ontving over de ontvangenis van de Heilige Maagd, terwijl zij daarenboven nog verhaalde hoe op die datum, en niet ten tijde van het Loofhuttenfeest in de herst, de herdenking van deze zegenrijke gebeurtenis reeds door de Heilige Driekoningen werd gevierd, toen Jezus na op opwekking van Lazarus hen in Arabië bezocht.
De ontmoeting onder de Gouden Poort en de overstraling met het licht en de zegen van Boven, mag ons dus als een onmiddellijke, wezenlijke vernieuwing, heiliging, zegening, bekrachtiging en zuivering van deze heilige verbintenis tot verwezenlijking van God raadsbesluiten toeschijnen. Door de overdracht van een wezenlijke zegen aan Joachim en door de verhaalde genade-uitdeling van de Heilige Anna waren beide op het tijdstip van de rijpheid voor het heilige doel van hun huwelijk gekomen. Omdat deze rijpheid hun door onmiddellijk inwerking van God, die hun wezenlijke genade en kracht gaf, geschonken werd, schijnt het ook passend, dat beide op zulke wijze door de Hemel toegerust en ook door de Hemel door eenzelfde inwerking met elkaar verbonden werden.
Toe hier gaan de verklarende bijlagen van A.C. Emmerich over haar verhaal van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Van nu af wordt de draad van Haar Heilige levensgeschiedenis weer hervat.
|
|