Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

apr

26



Recente heiligenlevens. Zalige Ceferino Jimenez Malla [1861-1936]

  
 
Download PDF

Zalige Ceferino Jimenez Malla [1861-1936]


Levendige zigeunermuziek vulde de bezoekershal van het Vaticaan na de ceremonie tijdens dewelke Paus Johannes Paulus II Cerefino Jeminez Malla zalig verklaarde. Malla was een martelaar van de Spaanse burgeropstand van 1936 tot 1939, die gedood werd omwille van het feit dat hij katholiek was. Met meer dan 40.000 mensen aanwezig op de plechtigheid van de zaligverklaring op zondag 4 mei 1997, vertelde de paus aan de talrijk aanwezige zigeuners: "Serefino zaaide harmonie en solidariteit onder de zigeuners, onderhandelend in conflicten die de relaties tussen niet-zigeuners en zigeuners verzuurden. Hij moet voor jullie een voorbeeld zijn en een stimulans voor de volledige integratie van jullie cultuur in de sociale omgeving rondom jullie." De Paus voegde daaraan toe: "El Pele toonde dat de liefdadigheid van Christus geen grenzen kent van ras of cultuur."

"El Pele," de naam onder dewelke Cerefino ook gekend was, leefde een leven van eerlijkheid, goedheid en gebed. Gedurende de drie jaar van de Spaanse Burgeroorlog waren de aanstokers ervan niet alleen geïnteresseerd in politieke vervolgingen, maar ook in het onderdrukken van het geloof. Gedurende deze driejarige oorlog [1936-1939] werden meer dan 7000 mensen de marteldood gestorven, samen met vele leken. Prominent onder de leken was Cerefino, die een van de eerste doden was. Hij werd gearresteerd en gemarteld omdat hij een priester verdedigd had en omdat hij een rozenkrans bij zich had.

Cerefino’s familie leefde als nomaden, rondtrekkend van dorp naar dorp in Catalonië en Boven-Aragon. Hij werd geboren in 1861 in Fraga als zoon van Juan Jimenez en Josefa Malla. Hij had een broer, Filipe, en een zus, Encarnacion. Het gezin was heel arm en Cerefino leed vaak honger. Op jonge leeftijd werkte hij door manden te verkopen, samen met een van zijn ooms. Het is geweten dat hij soms hulp kreeg van de befaamde bandiet Cucaracha. Cerefino leerde hem onderweg kennen terwijl hij rondtrok met zijn oom. Pater Angel M. Fandos, C.M.F., die onderzoek deed naar het leven van deze zalige en de eerste biografie over hem schreef, interviewde diegenen die Cerefino gekend hadden gedurende die jaren. Er werd Pater Fandos verteld dat Cerefino geleerd werd zijn brood te verdienen van toen hij nog heel klein was, door manden te weven en te verkopen in de dorpen.

Wat zijn religieuze opvoeding betreft, merkt Pater Fandos op dat Cerefino wellicht zijn eerste gebeden leerde toen hij heel klein was, omdat hij in het Catalaans bad van het district Catalonië, het gebied waarin de familie van Cerefino rondtrok. Pater fandos denkt dat Cerefino als kind zijn Eerste Communie deed, wat werd bevestigd omdat hij daarna werd toegelaten tot het vieren van het huwelijk, in overeenstemming met de katholieke canon.

Informatie over Cerefino’s opleiding bestaat niet. Cerefino "ging nooit naar school en was totaal ongeletterd. Hij kon niet lezen, schrijven of rekensommen oplossen." Omdat hij niet kon schrijven, kon hij zelfs zijn naam niet zetten op de trouwpapieren. Iemand anders schreef zijn naam voor hem.

Toen Cerefino ongeveer 18 of 19 jaar oud was, was hij gehuwd in de stijl van de zigeuners met Teresa Jimenez, een gedoopte katholiek. Het was pas 32 jaar later dat hij toelating vroeg om in de Kerk te huwen. We weten dat het huwelijk werd gevierd in Lerida, de geboorteplaats van de bruid, op 19 januari 1912, in de parochiekerk van Sint Laurentius de martelaar.

Czerefino en Teresa bleven kinderloos, maar ze adopteerden een van Teresa’s nichten, Pepita Jimenez. Cerefino beschouwde het kind altijd als zijn eigen dochter en hij voorzag in een goede katholieke opvoeding door haar naar een internaat te sturen in het Sint Vincentius à Paolo College, dat geleid werd door de Dochters van Liefdadigheid.

Cerefino’s succes in de paardenhandel schijnt te zijn gegroeid vanuit een daad van liefdadigheid. Op een dag was de voormalige burgemeester van Barbastro, Don Simon, aan het wandelen langs de straat, toen hij plots bloed begon op te hoesten. Cerefino ging meteen naar hem toe en naam de man mee naar huis om voor hem te zorgen.

In die tijd leefden mensen in angst voor tuberculose en Cerefino’s daad werd gezien als een heldendaad. Als dank gaf Don Simon, een rijk man, aan Cerefino een grote som geld, met het advies om daarmee naar Frankrijk te gaan om paardenkarren te kopen die de Franse Regering verkocht op het einde van de Wereldoorlog. Blijkbaar kocht Cerefino de wagens, verkocht ze en bracht een kocht een groot aantal muilezels, die hij snel verkocht in het dorp Somontano. Hij herhaalde de hele operatie meerdere keren en verdiende genoeg om als een welstellend man beschouwd te kunnen worden.

Eens een nomade, was Cerefino nu in staat om een huis te kopen in het district San Hipolito, waar hij als huurder had geleefd. Hij was ook in staat om een paardenstal te bouwen, die hij steeds goed gevuld hield. Verschillende getuigen melden dat zowel zigeuners als niet-zigeuners in zijn stallen samenkwamen om paarden te kopen omwille van Cerefino’s reputatie van eerlijkheid. Eén getuige merkt op dat "hij als paardenkoopman geen bedrog probeerde te plegen en dit feit bracht hem prestige ... als er iets mis was met een paard, zou hij dat aangeven. Je kon mensen horen zeggen : Vertrouw op El Pele om je een goed advies te geven. El Pele ging zelfs zo ver dat hij de zigeunerverkopers corrigeerde die bedrog probeerden te plegen met niet-zigeuners, door te zeggen dat dat iets was dat ze beter niet deden. Hiervoor werd hij erg geliefd en geapprecieerd."

Een vernoemenswaardig feit in Ceferino’s leven deed de inwoners van het district opkomen voor hun betrouwbare en genereuze vriend. Ceferino was enkele ezels aan het verkopen op een markt in Vedrell toen hij ervan beschuldigd werd dat hij ezels verkocht die gestolen waren. Ceferino kon in het gerecht rekeningen tonen die bewezen dat hij de ezels gekocht had zonder de afkomst ervan te kennen. De ezels waren inderdaad gestolen van de rechtmatige eigenaar, maar nadat de rechter de rekeningen onderzocht had, sprak hij in zijn vonnis de vrijspraak uit en zei in zijn rede in het gerecht: "Pele is noch een dief, noch een zwendelaar. Hij is Heilige Ceferino Jimenez Malla, Patroon van de Zigeuners."

Velen hebben getuigd dat uit dankbaarheid voor zijn vrijspraak velen gezien hebben dat Ceferino op zijn knieën door de Calle San Hipolitostraat ging, terwijl hij twee grote kaarsen vasthield, om zijn dankbaarheid te tonen tegenover God omdat hij vrijgesproken was. Zijn biograaf schrijft: "Indien iemand anders dit had gedaan, dan zou hij bespot geweest zijn hierom. In het geval van de zigeuner was dit natuurlijk niet het geval, omdat iedereen wist hoe eerlijk en religieus hij was. Rekening houdend met het feit dat dit rond 1922 gebeurde, moeten we zeggen dat hij al als erg religieus beschouwd mag worden."

Kort na dit voorval met de ezels stelde God zijn dienaar opnieuw op de proef. Ceferino’s geliefde vrouw Teresa stierf onverwacht op 4 december 1922. Nu zijn vrouw gestorven was bleef Ceferino alleen achter met zijn geadopteerde nicht Pepita, die nog geen 16 jaar oud was. Om een schandaal te vermijden liet hij haar trouwen met Juan Alfredo Jinenez, zijn neef, de zoon van zijn broer Felipe. De trouwceremonie was zo weelderig dat de celebranten het zich nog jaren lang herinnerden. De pasgehuwden woonden verder bij Ceferino en weldra was het huis gevuld met kinderen, die Ceferino allemaal graag zagen.

Van Ceferino is het geweten dat hij elke dag plechtig de eucharistie bijwoonde in de kerk van de Clarissen. Meerdere getuigen die hem kenden zeiden dat hij gewoonlijk op de laatste rij zat en de rozenkrans bad. Naar verluidt bad hij elke dag de rozenkrans om zich aan een belofte te houden voor een bekomen mirakel door Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans. Op de leeftijd van 65 jaar werd Ceferino lid van de Franciscaanse Derde Orde en was hij lid van de Nocturnal Adoration Society [Genootschap van de Nachtelijke Aanbidding] in zijn parochie.

Na de eucharistie begon hij aan de gewone taken in de stallen : de dieren voederen, stallen schoonmaken, water halen voor de dieren en klanten helpen. Hij was ook een smid die paarden besloeg. Hiervoor gebruikte hij een speciaal soort gereedschap, een "puhamante," die nu als een relikwie bewaard wordt in het museum van de Martelaars van de Clarissen in Barbastro.

Ceferino was geen saai iemand. Hij bezocht foren in de naburige dorpen en miste geen enkel feest dat door zijn mede-zigeuners werd georganiseerd. Hij nam deel aan processies en de activiteiten van de verschillende religieuze organisaties waartoe hij behoorde. Daarbij waren de Genootschap van de Nachtelijke Aanbidding en Eucharistische Verenigingen, de Vincentius à Paolo-vereniging, en de Broederschap van de Franciscaanse Derde Orde waarin hij een belangrijke functie bekleedde. Hij woonde dagelijks de Mis bij en ontving het Heilig Sacrament.

Op middelbare leeftijd was Ceferino "groot, slank, in goede gezondheid, met een sterke geest en een goed voorkomen." Maria de los Dolores, die de Zalige kende, herinnert zich hem als een grote, slanke man, en de kleine jongens uit de omgeving zagen hem als "de fantastische gentleman met een overweldigende persoonlijkheid, groot, mager en met goede manieren." Andres Jimenez, een zigeuner, voegt nog iets toe aan de beschrijving van Ceferino: "Hij was een mooie man. Hij kleedde zich elegant met een pak en vest. Hij had een horlogeketting die neerhing uit zijn vest en verdween in een kleine zak. Hij had een wandelstok bij zich."

Toen hij de paarden verzorgde, droeg Ceferino een kiel, met een baret op het hoofd, lage schoenen aan zijn voeten, een zweep rond zijn nek en opgerold in zijn hand. Vader Fandos, zijn biograaf, zegt: "Zijn manier van kleden wanneer hij de caravaans vervoegde om naar een festival te gaan, was anders. Wanneer hij te paard reed of op de bestuurdersstoel van een overdekte kar zat, had hij een levendige conversatie met zijn metgezellen, terwijl hij een oogje in het zeil hield over de groep ezels die hij meevoerde. Dan droeg hij een jas, een das, stoffen hoed en laarzen."

Ceferino was hoger in aanzien omwille van zijn persoonlijke kwaliteiten. Vader Fandos zegt: "Hoewel hij ongeletterd was en niet in staat zijn boekhouding te doen, was hij gezegend met een natuurlijke intelligentie, voelde hij de dingen goed aan, was hij eerlijk en kon hij onenigheden die ontstonden tussen zigeuners en niet-zigeuners tot een goed einde brengen. Daar moet zijn grote generositeit, die soms naar vrijgevigheid neigde, aan toegevoegd worden."

Er werd vaak op Ceferino een beroep gedaan om tussen te komen bij twisten. Vader Fandos zegt hierover: "Nog nooit hadden de omliggende dorpen een man gekend die zo eerlijk, oprecht, fatsoenlijk en christelijk was. Publiek in privé toonde hij zich respectvol, bescheiden, vredelievend, opgewekt, behulpzaam en genereus. Voor iedereen had hij een groet, een glimlach, tijd voor een leuke conversatie, een beleefde uitnodiging, een belofte," Ik hoorde niets afkeurends. Wat de andere zigeuners betrof, behandelde hij hen steeds met grote vriendelijkheid en noemde hen ‘Tato’, een term die affectie uitdrukt tussen de zigeuners onderling.

Alejandro Moca Sese, een vriend van Ceferino, verklaarde eens aan Vader Gabriel Camp: "Ceferino was zo’n goede man dat het moeilijk was om een zonde, leugen of fout te bedenken. Hij leek altijd beschermd door genade."

Terwijl hij werkte als paardenhandelaar, ontwikkelde hij een vriendschap met Don Nicolas Santos de Otto, een professor die les gaf aan de universiteit in Oviedo, en die een landgoed had in San Esteban de Liters. De professor had een grote invloed op Ceferino, die goed bevriend werd met de familie van de professor. Naar het einde van zijn leven toe wijdde hij zich helemaal aan het gezin Otto en werd hij een betrouwbare beschermer van hun huis.

Professor Otto kende Ceferino 15 jaar lang. De professor verklaart: "Ceferino was een man die erg vasthoudend was aan zijn religieuze overtuigingen. Hij droeg altijd zijn rozenkrans bij zich en je kwam hem vaak tegen terwijl hij die aan het bidden was. Wanneer hij langs de straat wandelde, alleen of samen met anderen, zei hij die altijd op. Wanneer hij dat kon, was hij altijd aanwezig bij het sacrament van de zieken, de H. Mis, de aanbidding van het Heilig Sacrament en bij andere religieuze ceremonieën waarbij hij een trouwe en devote deelnemer was. Hij was daar ook voor gekend."

Ceferino was niet verlegen om zijn geloof te tonen. Hij was altijd de eerste in processies en droeg een aangestoken kaars. Toen de Franciscaanse Derde orde canoniek opgericht werd, werd Ceferino gezien terwijl hij een Franciscaanse vlag droeg. De aanwezige seminaristen merkten dit op en gaven positieve commentaar over deze nederige devotie.

Ceferino hield niet van godslasteringen en confronteerde diegenen die dit deden hiermee op een beleefde manier. Hij sprak kort met hen over God en over de priesters, en vroeg de schuldigen om deze praktijk te stoppen, zeker "wanneer ik in de buurt ben, spreek dan geen slecht over God of over priesters." Met deze beleefde en christelijke houding schenen de schuldigen nooit beledigd te zijn.

Zijn liefde voor de armen was opmerkelijk. Tijdens de laatste jaren van zijn leven, toe Ceferino bijna in armoede leefde, bleef hij aalmoezen geven aan de armen op welke manier hij ook maar kon. Vele getuigen spreken over zijn generositeit. Jose Cortes Gabarre verklaarde: "Ik heb meerdere keren gezien hoe hij bedelaars verwelkomde in zijn huis en hen goede kleren en geld gaf. Hij deed dat allemaal op een vriendelijke manier en hij behandelde hen met genegenheid."

Een andere getuige meldt dat "arme zigeuners naar hem toe gingen en hij nam hen in huis, gaf hen te eten en behandelde hen met genegenheid. Wanneer het sneeuwde ging hij rond in de dorpen om te zien of de arme zigeuners iets nodig hadden. Hij ruïneerde zichzelf, zijn bezittingen delend met de zigeuners."

Ceferino inspireerde de kinderen uit de buurt en hij verzamelde hen regelmatig voor religieuze lessen. Donna Gloria Castellon getuigde in het proces voor de zaligverklaring dat "Ceferino regelmatig de kinderen van de buurt samen bracht en hen naar het platteland bracht, schijnbaar om cenojo, een eetbaar kruid, te verzamelen, maar eigenlijk was het om hen catecheseles te geven door hen bijbelverhalen en verhalen uit de Spaanse geschiedenis te vertellen, en om kerkliederen met hen te zingen. Hij riep de kinderen op om de natuur te respecteren en tenslotte gaf hij iedereen een reep chocolade."

De vrede in Barbastro stopte wanneer geruchten over onrust de ronde deden in de buurt. Don Nicolas Santos de Otto, op wiens landgoed Ceferino verbleef, vroeg Ceferino om naar de stad te gaan en nieuws mee te brengen van daar. De Spaanse Burgeroorlog was begonnen en Ceferino was erdoor meegesleurd. Na de vieringen van zaterdag 18 juli, het feest van de Heilige Christoffel, greep de Partij van het Volk de macht, en gewapend met geweren begonnen ze in de straten te lopen. Zigeuners vertopten zich, priesters werden gearresteerd en mensen werden zomaar opgepakt.

De precieze datum van Ceferino’s arrestatie is niet gekend, maar experts denken dat het tussen 19 en 25 juli moet zijn geweest. Toen hij die morgen naar de H. Mis ging, zag hij een jonge priester die zich probeerde los te maken van de militie die hem had opgepakt. El Pele naderde met de woorden: "Help mij, Heilige Maagd! Zo velen tegen één man, en hij is onschuldig!" Een andere getuige beweert dat Ceferino’s woorden tegen de soldaten waren: "Help mij, Heilige Maagd! Ben je niet beschaamd om een onschuldige man mee te nemen? Hij heeft niets gedaan, en zo velen van u doen dit!"

De militia wierpen zich op Ceferino en terwijl ze hem fouilleerden, vonden ze in zijn zakken een instrument waarmee hij paarden verzorgde, en een rozenkrans. De rozenkrans alleen al was voldoende reden voor de mannen om hem naar het Capucijnerklooster mee te nemen, waar minstens 350 gedetineerden waren samen gebracht, waaronder vele Broeders Capucijnen. Ceferino moest daar blijven tot de dag van zijn marteldood. Twee van de gevangenen die gespaard werden tot bijna op het laatste moment, verklaren dat Ceferino "leefde in een voortdurende atmosfeer van gebed," en dat "hij gewoonlijk bad en de rozenkrans opzegde in de gevangenis."

Ceferino’s geadopteerde dochter, Pepita, bracht hem elke dag eten en waarschuwde hem dat hij zijn leven in gevaar bracht door voortdurend te bidden en zijn geloof te tonen. Ze smeekte hem meermaals in tranen om te stoppen met het opzeggen van de rozenkrans, omdat ze hem daarvoor zouden doden. Maar al haar smeekbeden waren niet succesvol. Een van de getuigen zei dat Ceferino zijn rozenkrans niet wilde afgeven "omdat de rozenkrans zijn geloof in Christus symboliseerde, en deze opzeggen was gebed."

De precieze datum van Ceferino’s marteldood is ook onzeker, hoewel er gerapporteerd is dat dat 9 augustus 1936 moet zijn geweest. Op een nacht namen de revolutionairen 25 gevangenen naar de begraafplaats van Barbastro om doodgeschoten te worden. Onder hen waren priesters, religieuzen, en speciaal daarvoor uitgekozen christenen, waaronder Ceferino. Rond drie uur ’s morgens werden de onschuldigen op een lijn geplaatst langs de muur van het kerkhof. Terwijl hij riep: "Lang leve Christus de Koning" en de rozenkrans omhoog hield, werden Ceferino en de anderen doodgeschoten. Sommingen waren niet na het eerste schot dood. Volgens Jose Castellano zei een zekere revolutionair, Bellostas genaamd, die de leider scheen te zijn van de groep : "De zigeuner leeft nog, hij is de beste." Hij schoot opnieuw op Ceferino, waardoor hij gedood werd. Ceferino stierf met de rozenkrans in de hand.

De lichamen werden van alles ontdaan en in een massagraf gegooid. Volgens Mariano Carruesco Arnal, een van de grafdelvers, waren de lichamen begoten met gebluste kalk en water om het ontbinden te versnellen, en daarna werden ze bedekt met modder. Ceferino’s lichaam kon niet worden opgegraven.

Zalige Ceferino werd uitsluitend gedood om religieuze redenen. Hij was nooit betrokken in politiek, en de revolutionairen hadden geen klacht tegen hem, behalve dat hij de rozenkrans bad in de gevangenis en dat hij een priester had verdedigd. Ceferino was 57 jaar oud op het ogenblik van zijn dood en al diegenen die met hem stierven werden altijd beschouwd als martelaars van het geloof.

Toen Ceferino zalig verklaard werd, zei aartsbisschop Giovanni Cheli, die toen president was van de Pontificale Raad voor Pastoraal Zorg van de Migranten en Rondreizende Bevolkingsgroepen, dat "Ceferino arm was gedurende een groot deel van zijn leven, maar rijk in liefdadigheid, die hij gebruikte om ontelbare anderen te helpen. Arm, maar rijk in de deugd. Nederig, maar groot in het geloof."



Bron: Joan Carroll Cruz

Vertaling: Angelina Van De Moortele