Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

apr

20



Eerbiedwaardige Anita Cantieri [1910-1942]

  
 
Download PDF

Eerbiedwaardige Anita Cantieri [1910-1942]


Met de uitdrukking "een bloem is op aarde verschenen," sprak Eerwaarde Lawrence van St. Albert, de provinciaal van de Ongeschoeide Karmelieten van Toscane, geestdriftig over deze Eerbiedwaardige die geduldig leed, die "uiterst eenvoudig, uiterst aantrekkelijk en aardig" was, die een heilige ziel was in de geest van de Karmelieten. Hoewel Anita Cantieri een uitverkoren ziel was die jarenlang met pijn aan het bed gekluisterd was, werd haar heiligheid welbekend. Haar begrafenis werd bijgewoond door een aantal priesters, en er was een grote en indrukwekkende processie van mensen, die bewondering hadden voor haar deugden en haar liefde voor God.

Anita werd op 30 maart 1910 geboren in Lucca, als dochter van David Cantieri en Annunziatia Fanucchi, die door God met 12 kinderen gezegend werden waarvan Anita de voorlaatste was. Een aantal van de kinderen stierf tijdens de kinderjaren, maar Anita was een heel gezond, klein meisje met een levendig karakter die een goede verstandhouding had met haar broers en zussen. Ze ontving de sacramenten en op zesjarige leeftijd ging ze naar school. Ze leerde graag en ging goed vooruit.

Toen ze dertien was, ging ze naar een school van de Dorotheaanse nonnen in Lucca. Voor deze periode uit haar leven hebben we waardevolle getuigenissen die ons een kijk geven in de vroege spiritualiteit van deze Eerbiedwaardige.

Eén van de nonnen die Anita onderwees, schreef dat ze "een voorbeeld van heel wat mooie deugden was. Ze was leerzaam en gehoorzaam aan de leraressen. Ze was vriendelijk, barmhartig, stil, behulpzaam voor haar trage medeleerlingen en men zag haar vaak bidden."

Een andere non, Zuster Felicita, het hoofd van de school, vertelde dat Anita stil was en onopgemerkt, en dat ze de vijf punten van schilderen en borduren leerde en er een grote aanleg voor had. "Ze verspilde nooit haar tijd, maar werkte hard en hielp haar medeleerlingen en aarzelde niet om problemen van anderen op zich te nemen om de anderen straffen te besparen."

De zusters merkten keer op keer haar deugdzaamheid op. Eén van haar leraressen gaf een voorbeeld van toen het hard regende aan het einde van de schooldag. Anita had geen paraplu, dus wilde zuster Felicita er haar één lenen. Het was een paraplu voor een volwassen man, geen stijlvolle paraplu voor een jong meisje. Anita deed haar best om het aanbod af te slaan, maar toen de zuster zei dat ze hem moest nemen, gehoorzaamde Anita en nam de paraplu met een glimlach en dankwoordje aan.

Er was ook een voorval met haar dagelijkse ontvangst van de Heilige Communie. Toen de eucharistische vasten op middernacht begon en duurde tot het tijdstip van de ontvangst, at Anita geen ontbijt en ging ze onmiddellijk na de Mis naar school. Vermits ze te laat op school zou zijn als ze eerst naar huis ging ontbijten, verkoos ze te blijven vasten, in navolging van Onze Heer die vaak maaltijden oversloeg tijdens Zijn publieke ambt. Toen haar moeder vaststelde dat ze geen ontbijt at, bereidde ze er elke dag één voor haar, en pakte het in zodat Anita kon eten voordat de lessen begonnen. Men zag dikwijls dat ze haar ontbijt weggaf aan de eerste de beste arme die ze op straat tegenkwam.

Haar liefde voor Jezus was groot, zo groot dat wanneer haar kameraden naar haar op zoek gingen, ze haar vaak in de kerk vonden, waar ze lange tijd bij het Heilig Sacrament verbleef.

Na een aantal lezingen in 1929 door Pater Anzuini van het Gezelschap van Jezus, begonnen Anita en haar kameraden in de parochie te werken voor het Apostolaat van het Gebed. Pater Anzuini was in Italië goed gekend als apostel van de devotie aan het Heilig Hart van Jezus, en als begeleider van zielen. Nadat hij Anitas biecht had afgenomen, zei hij: "Dit is geen gewone ziel ... maar een die reeds heel geavanceerd is van geest."

Anita werkte vooral graag voor de missies, en maakte kledingstukken voor de niet-Christelijke kinderen. Ze vroeg aan haar kameraden, de parochie, en het hele land ook geld voor de missies. Ze ontfermde zich ook over de armen die weinig of geen geld hadden om aan de priester te geven, na het doopsel van hun kinderen. Om hen niet in verlegenheid te brengen, zamelde ze geld in en gaf het aan zuster Felicita. De zuster vertelde: "Anita kwam bij mij en gaf me in alle stilte een klein geldbedrag. Ze deed al haar liefdadigheidswerken met zo veel nederigheid dat niemand haar liefdadigheid opmerkte."

De rijpheid van haar ziel was tot die mate gevorderd, dat ze zichzelf aan God wilde geven. Uit een nota die ze schreef weten we, dat Anita voor het eerst een religieuze roeping had gehad toen ze twaalf jaar oud was. Tijdens één van haar uitstapjes voor de missies, keerde ze terug naar huis en reed met haar fiets een steile helling af toen haar remmen het begaven. De dood leek onvermijdelijk, maar ze had het besef om zichzelf volledig aan Jezus te geven als ze ongedeerd bleef. Ze kwam thuis, ongedeerd en uitermate gelukkig. Vermits ze ongedeerd was gebleven, besefte ze dat God haar aanbieding had aanvaard.

Naarmate ze ouder werd zorgden haar contacten met de Zusters van de H. Dorothy en de gesprekken met haar biechtvader ervoor, dat haar verlangen naar een religieus leven versterkt werd. Haar ouders waren echter niet zo blij om haar te moeten verliezen. Ze hadden altijd gehoopt dat één van hun zonen voor het priesterschap zou kiezen, maar geen van hen leek daartoe geneigd. Vooral haar moeder probeerde Anita van mening te doen veranderen, maar de tussenkomst van bepaalde priesters die Anita kenden, brachten haar moeder op andere gedachten.

Op voorstel van haar vader liet ze zich fotograferen met haar lange vlechten over haar schouders. Ze gaf toe dat ze zich hier ongemakkelijk bij voelde omdat ze het ijdel vond, maar ze gehoorzaamde.

De keuze van een religieuze orde liet ze volledig over aan haar biechtvader, Monseigneur Angelo Pasquinelli, die te rade ging bij geestelijken die Anita kenden. Ze waren het erover eens dat Anita een leven als Karmelietenzuster leek te overwegen, en hiervoor ook geschikt was. De goede Monseigneur koos voor Anita het Instituut van de Nonnen van de Derde Orde der Karmelieten, een orde die in 1874 gesticht werd door Zuster Theresa Maria van het Kruis, wiens Reden voor zaligverklaring lopende is.

           

Over de beslissing om de keuze van religieuze orde aan iemand anders over te laten, zei één van Anitas vriendinnen: “Ik stelde me ook de vraag welke orde ik zou vervoegen. Op een dag zei Anita me:’Ga naar Monseigneur Pasquilini en vraag hem:Monseigneur, waar wil Jezus dat ik heen ga?. En dan gehoorzaam je hem alsof God tot je gesproken heeft’. Ik deed dit, en mijn zorgen waren voorbij. Ik was zo gelukkig als nu”.

           

De twee vriendinnen waren voorbestemd voor hetzelfde klooster, en traden op 24 mei 1930 toe tot het Corpus Domini klooster in Firenze. Toen ze arriveerden zei haar vriendin dat Anita sprong van vreugde en uitriep: ‘We zijn eindelijk aangekomen’.

Het klooster Corpus Domini in Firenze was het huis voor de proefperiode voor de kandidaten voor het instituut, waar ze intellectueel onderwijs en spirituele vorming kregen. De nonnen hielden er een kleuterschool, in de basisklassen gaf men les in naaien, muziek en talen, en in de hogere klassen gaven ze een tijdje les in commerciële vaardigheden, maar het klooster is in Firenze vooral gekend als het Instituut van Eeuwigdurende Aanbidding. Anita was verrukt toen ze zag dat twee nonnen, gekleed als Karmelietes, dag en nacht afwisselend doorbrachten bij het Heilig Sacrament. Dit godsvruchtige gebruik, dat uitdrukkelijk werd ingesteld door de Eerbiedwaardige stichtster, ging zelfs door tijdens de jaren van de Tweede Wereldoorlog, terwijl luchtbombardementen in de omgeving alles vernielden.

Op de avond van Anitas intrede in het klooster, stelde de overste de gebruikelijke vraag aan Anita: "Waarom kwam je naar Karmel?" Hierop antwoordde ze: "Om heilig te worden zoals de Heilige Theresa." Anita paste zich goed aan het religieuze leven aan. Ze aanvaardde nederig verwijten die voor anderen bedoeld waren die overtredingen hadden begaan, en zei niets wanneer anderen de eer kregen voor een goeie daad die zij had verricht. Ze schreef naar huis: "Ik leef een gezegend leven en ik heb zo veel gelukkige dagen..." In een andere brief vertrouwde ze haar moeder toe dat ze kleine maagproblemen had, die ze onbeduidend vond.

Maar haar gezondheid, die tot dan uitstekend was geweest, begon te verslechteren door de zwakte en de koorts die met tussenpozen terugkwamen. De dokters die Anita raadpleegden, stelden de diagnose van darmkoorts, die men toen de Maltakoorts noemde. Dit waren de eerste tekenen van een ziekte die haar uiteindelijk tot aan haar dood aan het bed zouden kluisteren.

Wanneer men vroeg hoe ze zich voelde, verborg ze het feit dat ze ziek was met een voortdurende glimlach, maar de kleur van haar gelaat onthulde haar trieste toestand. Andere keren lachte ze en zei ze dat ze zich goed voelde, omdat Jezus het zo wilde.

Vermits ze altijd ten dienste van de gemeenschap wou staan, stond men haar soms toe om iemand te vervangen wanneer het diens tijd was voor de aanbidding. "In de Eucharistie leek ze een serafijn," zei één van de zusters. "Ze opende bijna nooit een boek, en bleef constant met haar ogen op de hostie gericht. Ik heb haar nooit een comfortabele houding zien aannemen. Ze zat onbeweeglijk zonder tegen haar stoel te leunen."

Om haar herstel te bevorderen zonden de goede zusters haar naar een dorpje tussen de heuvels aan de rand van Firenze, maar haar toestand bleef verslechteren.

Met spijt gaven de zusters haar terug aan haar gezin, en zeiden haar dat ze snel moest beter worden en naar hen terugkeren. Anita verliet het klooster in augustus 1931, na vijftien maanden kloosterleven. Toen haar moeder haar kwam ophalen, zei de overste tegen haar: "Dit kind is een engel." Anita aanvaardde haar diepe teleurstelling met tranen, maar ze aanvaardde dit opnieuw als de wil van God en zei: "Ik ben er zeker van dat ik mezelf nog volledig aan Jezus kan geven als ik thuis ben, en dat ik door mijn lijden veel zielen kan redden." Ze zou echter nooit meer naar het klooster terugkeren.

Anita bleef steeds in hartelijk contact met de zusters, en op de feestdag van de H. Theresa van Jezus, stuurde ze een paar van haar eenvoudige gedichtjes naar de gemeenschap van Corpus Domini. Op die manier trad ze in de voetsporen van de H. Theresa van Jezus en de H. Johannes van het Kruis, wiens gedichten als klassiekers worden beschouwd in de melodieuze, Castiliaanse taal.

Hoewel Anita’s gedichten niet als echt artistiek beschouwd worden, onthult de inhoud de liefde van haar hart, de gevoelens van haar ziel en de teergevoeligheid van haar liefdadigheid. In sommige van deze gedichten onthulde ze hoeveel moeite het haar kostte om het religieuze leven achter te laten, maar ook de bereidwilligheid om zichzelf conform te maken aan de wil van God, om zielen te redden, en om een heilig leven te bereiken in de wereld.

Na haar terugkeer naar huis bleven de problemen met haar darmen en buikvlies voortduren, maar ondanks de ernstige beslissing van de dokter en de bezorgdheid van haar gezin, vond Anita dat ze Jezus moest danken voor de kracht die Hij haar had gegeven om rustig te blijven, en ze herhaalde regelmatig de woorden: Deo Gratias.

In een brief aan Zuster Carmelitane van het instituut, schreef Anita: "Ik ben blij dat je het doel dat je nastreeft bereikt, maar ik benijd je niet omdat Jezus voor mij een verheven missie gekozen heeft, die van het lijden."

Anita stelde voor zichzelf een levensregel en dagelijkse voorschriften op. Ze schreef dat ze, wanneer ze ’s morgens wakker werd, de dag met al z’n problemen en pijn aan God opdroeg, en "een eindeloos aantal intenties" maakte die ze opdroeg voor Zijn glorie, de bekering van de zondaars, en de heiligmaking van zielen. Tot het achtste uur vereerde ze het Heilig Sacrament. Als ze ertoe in staat was, bezocht ze elke eerste donderdag van de maand het Heilig Sacrament. Elke morgen maakte ze tijd voor bezinning, en ’s middags deed ze een gewetensonderzoek. ’s Avonds waren er gebeden voor een gelukkige dood en nog een gewetensonderzoek. Iedere eerste zaterdag bracht ze door met de Madonna van de Rozenkrans en bad ze de Rozenkrans. Voor Anita was dagelijkse bezinning een belangrijk aspect van haar leven, omdat het ook opgelegd werd door de Karmelietenorde.

Anita besefte al gauw dat ze nooit naar het instituut zou terugkeren om een non in de Karmelietenorde te worden, maar niets weerhield haar om toe te treden tot de Derde Orde van de Karmelieten, en kort erna, op 1 juli 1935, werd ze tot Ongeschoeide Karmeliet van de Derde Orde uitgeroepen. Ze werd tot deze beslissing geïnspireerd door de H. Theresa van het Kind Jezus en door haar overgave, haar vertrouwen in God, en volkomen trouw in de kleine dingen die ze in haar dagelijkse leven opdroeg. Anita las de werken van de H. Theresa van Jezus en die van de H. Johannes van het Kruis. Sommige van haar gedichten weerspiegelen haar liefde voor deze twee grote heiligen. Eens schreef ze: "Ik hou van Carmel met een drukkende liefde, maar bovenal hou ik van de wil van mijn Heer." Anita kende ook de aanbeveling van de H. Johannes van het Kruis goed en schreef: "Om het bezit van Alles te bereiken, moeten we langsheen de weg van Niets."

Anita kende ook een andere Karmelietenheilige, de H. Theresa Margaret Redi, wiens heiligdom ze in Firenze bezocht. Ze bezocht ook het heiligdom van de Madonna der Karmelieten, dat onder toezicht stond van de Karmelietenmonniken, en ze kende ook de spirituele leer van de H. Elisabeth van de Drie-eenheid goed.

Twee jaar nadat lid was geworden van de Derde Orde, werd Anita ingelijfd bij de Katholieke Actie, en als één van haar goede daden was ze blij om kinderen voor te bereiden op hun Eerste Communie. Ze stond in de organisatie bekend als een levendig en gelukkig persoon, die de vermoeiende liefdadigheidswerken door zichzelf en anderen opfleurde.

Uiteindelijk zorgde Anita’s lichamelijk toestand opnieuw voor problemen met buikvliesontsteking en koorts, die haar de volgende acht jaar, tot aan haar dood, aan het bed gekluisterd hielden. Tijdens deze periode werd ze verzorgd door haar moeder en haar twee zussen Rita en Irma. Anita betreurde het dat ze hen zoveel tot last was, maar ze gaf zich over aan de wil van God, klaagde nooit, en slaagde er altijd in te glimlachen, ook al leed ze enorm. Haar spirituele begeleider, Monseigneur Pasquinelli, vermeldde haar spirituele vurigheid, en onthulde dat ze de precieze dag en uur van haar dood kende.

Bovenop haar lijden, deed Anita nog op andere manieren boete. Eén ervan was dat ze at zonder te klagen wat ze te eten kreeg, of zonder haar verlangen te uiten om iets anders te eten. Toen ze dorst had, vooral tijdens de hitte van de zomer, onderbrak ze haar eucharistische vasten niet, en als ze om water vroeg omdat haar mond dikwijls droog was, klaagde ze nooit als men het haar niet onmiddellijk bracht. Ze gebruikte ook voorwerpen om boete te doen, waarvan er een aantal nog altijd bewaard zijn als relikwieën.

Ze sprak nooit over haar lijden, tenzij men het haar opdroeg en ze moest gehoorzamen. Ze was echter eerlijk en rechtuit met haar dokter, en was heel nauwgezet in het opvolgen van de voorschriften. Maar ze vond meer troost in haar liefde voor Jezus en de Heilige Maagd.

Toen haar spirituele begeleider, Monseigneur Pasquinelli, besefte dat menselijke remedies niet geschikt waren om haar gezondheid te doen terugkeren, besloot hij met haar naar Lourdes te gaan. Ze maakten de treinreis in september 1935. Voor Anita was de reis een boetedoening, en bij aankomst was ze volledig uitgeput door de pijn die nog verergerd leek te zijn. Maar, ze nam deel aan alle activiteiten of aanschouwde ze, en bedankte de Heilige Maagd voor de kracht om haar toestand te verdragen. Toen ze naar Lucca terugkeerde was ze heel rustig, en men kon zien dat de pijn een beetje verlicht was.

We weten dat Anita een aantal brieven schreef tijdens haar bedlegerigheid, maar het is moeilijk om er zelfs één te vinden waarin ze de Madonna of haar deugden, waarnaar ze streefde om ze na te volgen, niet vernoemde. Anita voelde dat ze altijd onder de moederlijke bescherming van de Heilige Maagd stond, en dat Ze altijd dichtbij was om haar te troosten in haar pijnlijke beklimming naar heiligheid.

De Katholieke Actie, waar ze deel van uitmaakte voordat ze ernstig ziek werd, werd niet vergeten. Als ze niet tussen de armen en de zieken kon werken, kon ze tenminste lijden voor hen en de redding van de zielen. Ze werd ook lid van de Female Association Group van de H. Gemma Galgani, wiens relikwieën te vinden zijn in Anitas geboortestad. Enkel de Hemel weet welke genaden verleend werden dankzij Anita.

Omdat Anita haar bed en haar huis niet kon verlaten, werd de Mis soms in haar kamer gehouden, tot haar grote tevredenheid. Eén zo’n Mis werd opgedragen op het feest van de H. Agnes, die Anita in één van haar brieven vermelde. Anita bewonderde deze kleine heilige voor haar zuiverheid en standvastigheid waarmee ze de folteringen doorstond die haar martelaarschap voorafgingen.

Volgens Pater Nazzareno en haar spirituele begeleider, begon Anita mensen te ontvangen die vroegen om voor haar te bidden of die troost zochten in haar beproevingen. Na een tijdje werden de bezoekers zo talrijk, dat er een "constant komen en gaan" was. De bezoekers vonden troost en geïnspireerd advies. Velen hadden lichamelijke ziekten die nietig waren in vergelijking met het lijden van Anita, maar toch, ondanks haar pijn glimlachte Anita en bleef een troost zijn voor hen die gebukt gingen onder de wereldlijke problemen.

Een vriendin die soms voor haar zorgde zei, dat elke keer dat iemand op het punt stond te vertrekken, Anita een overweging uit haar lectuur of haar bezinning vermelde en op die manier een goeie gedachte meegaf. Op het einde van zo’n dagen kon ze niet verbergen dat ze uitgeput was.

Anita moest nu bijna constant braken, wat veroorzaakt werd door een tumor in de maag. Om die reden was de priester die haar de Heilige Communie kwam brengen, niet zeker of hij haar die kon geven, uit angst voor onvrijwillige oneerbiedigheid. Maar Anita stelde hem gerust: "Zodra ik voel dat de priester op komst is met de Eucharistische Jezus, stopt alles alsof mijn maag verrukt is door Zijn bezoek ... Er is geen gevaar zolang het Sacrament in mij blijft."

Bovenop het vele kokhalzen, kreeg ze door haar hoge temperatuur een mooie, rooskleurige gelaatskleur, die velen verkeerdelijk deed denken dat ze zich beter voelde vermits ze altijd glimlachte en goed geluimd was. Ze sprak met iedereen, maar nooit over haar lijden. Wanneer men een vraag stelde over haar toestand, glimlachte Anita altijd en veranderde van onderwerp. Maar het lijden van Anita "vormden een traag en aanslepend martelaarschap."

Tijdens haar laatste levensjaar kreeg Anita nog een andere ziekte, een tumor in "een delicaat deel van het lichaam." De dokter besloot dat een operatie nodig was, en deed de ingreep zonder verdovingsmiddel. Nadien zei hij: "Ze kloeg geen enkel moment, en bood geen enkele weerstand." Na deze operatie en tijdens haar hele lijden, aanvaarde ze nooit iets dat haar pijn zou verzachten, omdat ze haar hele toestand voor de liefde voor God en de redding van de zielen wou geven. In gehoorzaamheid aanvaarde ze echter inspuitingen die infecties moesten voorkomen.

Uiteindelijk kreeg ze te maken met voortdurende hartkloppingen. Anita wendde ze ten goede aan door te bidden: "Lieve Heer, elke hartklopping is er één van liefde voor U." De tumor zaaide zich uit van de darm naar de maag en in de luchtpijp. Er was een chirurgische ingreep nodig, die ze gehoorzamend toeliet.

Bovenop de pijnen die ze doorstond kwam er ook pijn van geestelijke aard, met name angst dat ze niet op de juiste manier zou sterven. Ze zei: "Ik streef in deze aanvallen om te vertrouwen in de liefde van God." Tijdens deze momenten werd ze bijgestaan door Pater Nazzareno, en gehoorzaamde ze blindelings naar de aanbevelingen van haar spirituele begeleider. "Ik neem mijn toevlucht tot gehoorzaamheid en dan wordt ik gekalmeerd," zei ze.

Naast alle reeds vermelde pijnen, kreeg Anita er nog drie andere te doorstaan: reuma, longproblemen, en ontsteking van de ingewanden. Anita was in staat om een kort bericht naar een priester te schrijven waarin ze vermeldde: "Jezus is zo goed voor mij dat hij me laat deelnemen in het lijden van het kruis."

Bij een andere gelegenheid vertelde de dokter haar dat hij geen verklaring had dat ze er nog was, behalve als mirakel van God. Nadien merkte Anita op, dat haar toestand haar in volledige overgave aan de genade van God overliet, vermits ze altijd in dodelijke toestand was.

Haar acht jaar van martelaarschap waren nu bijna ten einde. Op 23 augustus ontving ze de laatste sacramenten en het Viaticum ... het voedsel voor de overgang doorheen de dood naar het eeuwige leven ... die ze met vreugde in ontvangst nam. Maar op 24 augustus, het feest van de H. Bartolomeüs de Apostel, de patroonheilige van haar parochie, de dag dat ze voorspeld had dat ze zou sterven, vroeg ze aan haar zus om haar handen in gebedshouding te vouwen, vermits ze dit niet meer zelf kon doen. En dan, terwijl men de feestdag vierde, vertrok Anita naar haar hemelse beloning. Ze was in het wit gekleed, als symbool voor haar onschuld, en in haar handen had ze een kruisbeeldje en een rozenkrans.

Zij die haar tijdens haar leven hadden bezocht, en zij die van haar spiritualiteit gehoord hadden, kwamen samen in het huis om naast haar lichaam te bidden. Velen zeiden, dat ze na hun gesprek met Anita de moed hadden gekregen om terug te keren naar de sacramenten. Anderen verklaarden dat ze dankzij Anitas gebeden en aanmoediging, hun beproevingen konden aanvaarden. Toen men haar naar de kerk bracht om de laatste zegeningen te ontvangen, werd ze bezocht door grote menigten, en een enorme processie, voorafgegaan door verscheidene priesters, vergezelden haar lichaam naar het kerkhof, waar het te rusten werd gelegd in het graf van haar vader die haar in de dood was voorgegaan.

In haar testament verdeelde ze haar weinige bezittingen, en verzocht ze dat er op haar graf een eenvoudig houten kruis zou komen, met de datum van haar geboorte en dood, en als naam: "Deo Gratias." Haar wensen werden niet vervuld, want op de marmeren plaat staat er te lezen: "30-3-1910 - 24-VIII-1942, Anita Cantieri, Volgelinge van Jezus aan het Kruis, Zoekster van de hemelse kerk. Ze vroeg om enkel de woorden ‘Deo Gratias’ op haar graf."

Elke dag komen er verzoeken voor relikwieën, stukjes van haar kledij, en voor toestemming om in haar kamer te bidden.

Anita's reden voor haar zaligverklaring werd ingediend in 1977. In 1991 werd ze Eerbiedwaardig verklaard.

Bron: Joan Carroll Cruz

Vertaling: Mario Lossie