Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

apr

25



Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter H [deel 1]

  
 
Download PDF

Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter H [deel 1]

Hadrianus

Publius Aelius Traianus Hadrianus [24 januari 76 - 10 juli 138, officiële titel als keizer Imperator Caesar Divi Traiani filius Traianus Hadrianus Augustus] was keizer van Rome van 117 tot 138 en de derde van de adoptiekeizers. Hij volgde Trajanus op als keizer van Rome.

Deze keizer gold als een erudiete persoonlijkheid, vertrouwd met de filosofische stromingen van zijn tijd. Hij dweepte met de toenmalige Griekse cultuur en droeg daarom de bijnaam Griekje [Latijn: Graeculus]. Het Pantheon in Rome, dat hij liet herbouwen, Villa Adriana in Tivoli en de Muur van Hadrianus in Engeland zijn voorbeelden van de grote werken die onder zijn leiding zijn uitgevoerd. Ook hervormde hij de rechtspraak, stelde hij een ambtenarenapparaat in en stichtte hij diverse steden. Antieke bronnen voor zijn biografie zijn de "Historia Augusta" en Cassius Dio's "Geschiedenis van Rome."

Jeugdjaren

Hadrianus werd in 76 geboren als zoon van de senator en ex-pretor Hadrianus Afer. Waarschijnlijk werd hij in Rome geboren, of anders in Itálica, de Romeinse kolonie in Zuid-Spanje waar zijn familie vandaan kwam. Door de vroegtijdige dood van zijn vader werd Hadrianus reeds op 10-jarige leeftijd opgenomen in het kinderloze gezin van zijn achteroom, de latere keizer Trajanus. Hadrianus was een kleinzoon van de zuster van Trajanus' vader. Of er een officiële adoptie heeft plaatsgevonden, is niet zeker. Trajanus zorgde voor zijn opleiding in Rome.

Hadrianus waardeerde de Griekse cultuur zozeer dat hij de bijnaam "Graeculus" [Griekje] kreeg. Hadrianus maakte carrière in het Romeinse leger, en vocht als stafofficier tegen de Daciërs en Visigoten in Oost-Europa, en daarna tegen de Parthen in Klein-Azië. Toen keizer Nerva overleed, haastte Hadrianus zich vanuit Germanië naar Rome om dit Trajanus, de beoogde opvolger, persoonlijk mee te delen.

Pompeia Plotina, de vrouw van Trajanus, was bijzonder op Hadrianus gesteld. Spoedig nadat Trajanus keizer was geworden, arrangeerde zij Hadrianus' politieke huwelijk met Vibia Sabina, een achternicht van Trajanus, in het jaar 100, hetgeen de kansen voor een eventuele opvolging sterk verhoogde.

Loopbaan

Hadrianus doorliep de volgende loopbaan:
  • Decemvir stlitibus iudicandis
  • Sevir turmae equitum Romanorum
  • Praefectus urbi feriarum Latinarum
  • Tribunus militum legionis II Adiutricis Piae Fidelis [95, in Pannonia Inferior]
  • Tribunus militum legionis V Macedonicae [96, in Moesia Inferior]
  • Tribunus militum legionis XXII Primigeniae Piae Fidelis [96, in Germania Superior]
  • Quaestor [101]
  • Ab actis senatus
  • Tribunus plebis [105]
  • Praetor [106]
  • Legatus legionis I Minerviae Piae Fidelis [106, in Germania Inferior]
  • Legatus Augusti pro praetore Pannoniae Inferioris [107]
  • Consul suffectus [108]
  • Septemvir epulonum [vóór 112]
  • Sodalis Augustalis [vóór 112]
  • Archon Athenis [112/13]
  • Legatus Syriae [117].
Hadrianus vergezelde keizer Trajanus in de Dacische Oorlogen. Vervolgens werd hij gouverneur van Pannonië, dat toentertijd te lijden had van invallen van vijandelijke stammen. In 108 was hij consul. Toen Trajanus in 113/114 zijn veldtocht tegen de Parthen begon, ging Hadrianus mee. Na deze oorlog werd hij in 117 "Legatus Augusti pro praetore" van Syria. Toen overleed Trajanus.

Opvolger van Trajanus

Waarschijnlijk heeft Plotina, toen keizer Trajanus in 117 overleed, de adoptie van Hadrianus door Trajanus aan diens sterfbed vervalst en zo een opvolging van Hadrianus geforceerd. Ofschoon velen twijfelden aan de rechtmatigheid van de adoptie, vocht niemand die aan.

Hadrianus kan zijn opvolging ook bij Trajanus' leven al verdiend hebben. In de jaren 105-108 toonde Trajanus zijn voorkeur voor Hadrianus door hem te verloven met zijn achternicht Vibia Sabina en hem de ambten van "quaestor Imperatoris" en "comes Augusti" [hoog keizerlijk ambtenaar] te verlenen. Bovendien schonk Trajanus Hadrianus de diamant van Nerva en stelde hij hem onder meer voor als "consul suffectus." Hadrianus was de enige directe mannelijke bloedverwant van Trajanus. Toch was de steun van Plotina en Lucius Licinius Sura [overleden in 108] van groot belang voor Hadrianus.

Hadrianus liet verklaarde vijanden als Celsus, Palma, Gaius Avidius Nigrinus en Lusius Quietus kort na elkaar vermoorden door zijn voogd Attianus, wat de Senaat tegen hem innam. De nieuwe keizer kreeg onmiddellijk te maken met de nasleep van de Kitosoorlog, een Joodse opstand die op zijn hoogtepunt een groot deel van het oosten van het rijk besloeg. Kort na de opvolging trok Hadrianus de Romeinse garnizoenen terug uit Armenia, Syria en Mesopotamië. Dit deed hij niet uit vredelievendheid. De kosten van de voortdurende oorlogen aan de bedreigde grenzen liepen uit de hand, terwijl handhaving van het gezag in het rijk zelf al veel inspanning vergde.

Wetgever: het Edictum Perpetuum

In Europa bereikte de romanisering haar hoogtepunt. Keizer Hadrianus trok veel macht naar zich toe ten koste van de Senaat en benoemde een uitgebreide persoonlijke ambtelijke staf. Lastposten liet hij ombrengen. Hij streefde naar wetgeving die zou gelden voor het hele Romeinse imperium en gaf de jurist Publius Salvius Iulianus in 130 opdracht om de pretoriaanse edicten samen te vatten tot een wetboek: het "edictum perpetuum."

Politieke beslissingen van een reizende keizer-inspecteur

Hadrianus koos voor interne versterking en consolidering in plaats van de uitbreiding van het Romeinse Rijk. Hij sloot grenslanden als Bulgarije buiten en trok het leger terug uit oorlogsgebieden. Hij verbeterde de bestaande infrastructuur en schonk fiscale amnestie aan belastingontduikers. Gemor van het volk drukte hij de kop in en hij bedaarde de gemoederen onder andere door belastingvermindering.

De keizer reisde voortdurend rond als projectleider-inspecteur en militair om zijn veldheren te controleren. Hij stichtte onderweg vele steden, onder meer Hadrianapolis [Adrianopel, de huidige Turkse grensplaats Edirne] in Thracië en liet er opmerkelijke openbare gebouwen aanleggen zoals thermen. In Nederland was Hadrianus in 121 of 122 en stichtte Forum Hadriani op de plaats van het huidige Voorburg, dat als marktstad bloeide tot in de derde eeuw.

Architect

Hadrianus was op de eerste plaats in Rome actief. Over zijn bouwactiviteiten daar is geschreven in de "Historia Augusta" [Hadr. 19,9-13]. Hij liet talloze werken uitvoeren, maar zette nergens zijn naam op, behalve op de Tempel van Trajanus. Het Pantheon liet hij in 125 geheel herbouwen. Onder zijn andere bouwwerken horen de Saepta, de Basilica van Neptunus, zeer veel tempels, het Forum van Augustus en de Thermen van Agrippa. Naast zijn Mausoleum en de Pons Aelius, de brug die daar heen leidde over de Tiber, bouwde hij ook de Tempel van Bona Dea. Aldus de Historia Augusta, waarin verder wordt verteld dat Hadrianus de Colossus van Nero door de architect Decrianus liet verwijderen van de plaats waar hij de Tempel van Venus en Roma liet bouwen, en dat hij het, nadat Nero’s gezicht verwoest was, aan Sol [de Zonnegod] wijdde. Ten slotte staat er dat hij de architect Apollodorus een ander dergelijk beeld van Luna [de Maangodin] liet maken.

Maar Hadrianus liet ook veel bouwen buiten Rome tijdens zijn reizen door het Romeinse Rijk. Hij verbleef twee keer een lange tijd in Athene en verfraaide de stad. Hij verrijkte de tempels op de Akropolis, liet ten noorden daarvan een grote bibliotheek bouwen en liet een nieuw stadsdeel verrijzen rond de door hem heropgebouwde Tempel van de Olympische Zeus, dat naar hem wel Hadrianopolis wordt genoemd. In Tibur [Tivoli] liet hij tussen 126 en 134 zijn lusthof Villa Hadriani bouwen.

Zijn adoptiemoeder Plotina kwam uit Nîmes, het Romeinse Nemausus, in Frankrijk. Na haar dood ca. 122 liet Hadrianus in haar geboortestad een tempel ter ere van haar bouwen [Historia Augusta, Hadr. 12,2; Cassius Dio, 69, 10, 3], nadat hij al eerder ter ere van zijn stiefvader Trajanus in Rome een tempel had laten bouwen.

Verdedigingslinies

Aan de noordkant van het Romeinse Rijk liet Hadrianus verdedigingswerken uitvoeren: de Muur van Hadrianus in Britannia en in 122 liet hij de limes in Germania versterken o.a. met een houten palissade.

De keizer wilde overal in het rijk persoonlijk zijn militaire apparaat inspecteren en de provincies zelf leren kennen. Daarom reisde hij sinds 121 het gehele Romeinse Rijk door. Na een bezoek aan Britannia liet hij daar van 122 tot 128 de 117 km lange muur bouwen, die als onderdeel van de limes [versterkte grenslinie van het rijk, waaronder Vindolanda] tot eind vierde eeuw dienst deed. Hadrianus' opvolger keizer Antoninus Pius herhaalde dit project door vanaf 142 de noordelijker Muur van Antoninus aan te leggen.

De muur van steen en plaggen was een versterking over de gehele breedte van Groot-Brittannië en had als doel om de Romeinse noordgrens te beschermen en invallen van de stammen, later bekend onder de naam Picten, vanuit het noorden [het latere Schotland] te voorkomen. Daarnaast diende hij als symbool van de Romeinse macht, zowel in Britannia als in Rome. In de enige Romeinse bron over de muur staat dat hij diende om de Romeinen te scheiden van de barbaren.

De muur vormde ook de noordelijke grens van het Romeinse Rijk en was een van de best bewaakte stukken. Vermoedelijk deden de poorten in de muur ook dienst als douaneposten, om zo de handel doorgang te kunnen laten vinden.

De muur liep van de Solway Firth naar de Tyne [tussen het huidige Carlisle en Newcastle] en lag enige kilometers ten zuiden van de huidige grens met Schotland. Hij werd aanvankelijk opgetrokken met een breedte van 3 meter, hoewel later gebouwde delen iets smaller waren. De hoogte was vermoedelijk tussen de 4 en 5 meter. Op vaste afstanden lagen 14 grote en 80 kleinere forten.

Gezien van noord naar zuid bestond het verdedigingswerk uit een glooiing met een diepe gracht voorzien van puntige staken, dan kwam de muur zelf. Daarvoor lag een militaire weg voor de verplaatsing van goederen en manschappen, en tenslotte waren er twee verhogingen met weer een gracht ertussen.

De muur werd bemand door naar schatting negenduizend man. Zij kregen hevige aanvallen te verwerken in 180 en vooral in 196 en 197 na Chr., waarbij ernstige verliezen waren te betreuren. Hij onderging een uitgebreide reconstructie onder Septimius Severus. Door diens harde optreden tegen de verschillende opstandige stammen bleef het daarna relatief rustig in het gebied. Aangenomen wordt dat garnizoensleden zich ook hebben vermengd met de plaatselijke bevolking en volledig integreerden.

De Muur van Hadrianus vond zijn einde in de overbodigheid. Na 400 trachtte Rome tevergeefs haar rijk te verdedigen tegen aanvallen op de Europese grenzen door onder meer de Westgoten, de Hunnen, de Oostgoten, de Vandalen. Britannia werd ontruimd.

Groepen Juten, Friezen, Angelen en Saksen staken de Noordzee over en namen Brittannië in bezit. Min of meer geromaniseerde Kelten werden verdreven naar 's lands uithoeken Wales, Cornwall, Ierland en zelfs Armorica, het huidige Franse Bretagne.

De plaatselijke bevolking wendde veel van het materiaal van de muur aan voor eigen gebruik. Toch staat een groot deel van de muur nog overeind, vooral in het middengedeelte. Het is een belangrijke toeristische trekpleister vanwege de wandelroute over en langs de muur van zee naar zee.

Sinds de begintijd van het Romeinse Rijk hebben de keizers de veroverde gebieden afgegrendeld met verdedigingslinies tegen barbaren. Op de meest bedreigde punten was al een limes, versterkte grens, aangelegd: in Noord-Afrika, Syrië, Roemenië/Hongarije [Dacië], Duitsland, Nederland en Engeland, in de huidige benamingen. Voor Germania hadden de Romeinen, sinds de slag in het Teutoburgerwoud in het jaar 9, weinig belangstelling meer. In 83 begon de afgrendeling met limes tussen de natuurlijke verdedigingslinies Rijn en Donau, van Rheinbrohl ten zuiden van Keulen naar de omgeving van Regensburg. Dit stuk van de limes was 550 kilometer lang en voorzien van minstens duizend wachttorens en honderden forten. De muren in Brittannië moesten nog worden gebouwd; daar werd nog te hard teruggevochten.

In Germania liet Hadrianus de limes versterken in 122 na Christus. Zijn opvolger Antoninus Pius zou de limes in 160 nog wat uitbreiden in oostelijke richting.

In 122 gaf Hadrianus het startsein voor de aanleg van de "Vallum Hadriani", de "Hadrianusmuur" of "Pictenmuur" in het noorden van Britannia tegen de aanvallen van de Picten en Scoten [Schotten]. Deze Hadrianusmuur is circa 117 kilometer lang en loopt van oost naar west van het plaatsje Tynemouth, aan de monding van de Tyne, via Newcastle naar Solway Firth bij Carlisle aan de westkust. Deze limes in Caledonia bestond uit drie verdedigingslinies: een stenen muur met een gracht ervoor, een wal met eveneens een gracht ervoor en zeventien "castella," forten en wachttorens. De resten van een groot Romeins gebouw bij Vindolanda die archeologen recent hebben ontdekt, zouden deel geweest zijn van het persoonlijke hoofdkwartier van Hadrianus.

Cultuur

In de periode van Hadrianus en zijn opvolgers bereikt de portretkunst op Romeinse munten een hoogtepunt. Tijdens de Julisch-Claudische dynastie en Vespasianus werd de keizer vergoddelijkt, en was het portret een ideaalbeeld. Na Trajanus vangt een realistische stijlperiode aan. Mogelijk waren de interesse van Hadrianus voor Griekenland en zijn vele reizen de aanleiding daartoe.

Reeds gedurende zijn opleiding als jongeman in Rome had Hadrianus een grote bewondering voor de Griekse cultuur. Hij sprak liever Grieks dan Latijn en was vertrouwd met de Griekse filosofie. Hij liet naar Griekse gewoonte zijn baard staan, waarmee hij brak met de Romeinse mode van eeuwen. Op zijn reizen vergezelde zijn geliefde Antinous hem: een Griekse jongen van buitengewone schoonheid, die hij na zijn dood zelfs tot god verklaarde. Hadrianus is door latere schrijvers vaak verguisd vanwege zijn relatie met Antinous. Zijn huwelijk met Vibia Sabina was slecht. Dit leidde mogelijk tot de affaire, waardoor de geschiedschrijver Suetonius van het hof verwijderd werd.

Het beroemd geworden rijpaard van Hadrianus werd Borysthenes genoemd, en hij vereeuwigde het dier in een bewaard gebleven grafschrift op een graf in Zuid-Frankrijk.

Er zijn een aantal Latijnse en Griekse fragmenten van de hand van Hadrianus bewaard gebleven.

Verhouding met de Joden

Hadrianus heeft een onuitwisbare stempel gezet op Joodse geschiedenis door de tweede Joodse opstand tegen Rome in te tomen. Tijdens het grootste gedeelte van zijn bewind toonde hij geen enkele vijandigheid tegenover de Joden. De opstand door Bar Kokhba aangestookt en de tweede Joodse oorlog tegen Rome genoemd, barste slechts los in 132 om te eindigen in 135 na J.C. Er wordt nog altijd gekibbeld over de redenen.

De minst waarschijnlijke uitleg is een Joodse legende die vertelt dat Hadrianus eerst de Joodse vraag om de Tempel weer op te bouwen zou aanvaard hebben, om er daarna op terug te komen onder druk van de Samaritanen. Zijn weigering zou een gewapende opstand hebben uitgelokt die uitdraaide op een driejarige oorlog. Dit verhaal staat in een rabbijnse Midrach Genesis Rabba genaamd, waarschijnlijk gebundeld in de loop van de vijfde eeuw van ons tijdperk. Maar geen enkele Romeinse bron bevestigt dat. De wederopbouw van de Tempel zou de eigen bouwplannen van Hadrianus doorkruist hebben.

Een meer relevante reden, ook betwistbaar, voor het uitbarsten van de oorlog was misschien Hadrianus verbod van de besnijdenis. Volgens de Romeinse historicus Spartianus zou de opstand veroorzaakt zijn door het aan de Joden opgelegde verbod om ‘hun geslachtsdelen te verminken’. In feite was die wet niet in het bijzonder op de Joden gericht, maar op alle volkeren die de besnijdenis toepasten, zoals de Nabateeërs, de Samaritanen en de leden van de Egyptische priesterkaste. Dit decreet was gemotiveerd door de gelijkstelling van de besnijdenis met een mindere vorm van castratie die, gezien de lex Cornelia, bestraft werd met de verbanning of de dood.

Zoals kon voorzien worden zagen de Joden in deze wet een rechtstreekse aanval op hun godsdienst. In alle opzichten moesten ze weerstand bieden. De opvolger van Hadrianus, Antoninus Pius [138-161 na J.C.], verdraagzamer en zonder het algemeen verbod op te heffen, stelden de Joden er vrij van voor de besnijdenis van hun eigen zoon. Een derde reden voor deze oorlog zou de beslissing kunnen zijn van Hadrianus om een Romeinse stad te bouwen, Aelia genaamd vanwege zijn familienaam Aelius, op de plaats van het puin van Jeruzalem [Dion Cassius]. Gezien de globale historische context schijnt deze uitleg de meest relevante.

Zoals Dion Cassius vermeldt begon de bouw van de "Colonia Aelia Capitolina" [Aelia in het kort] tijdens het verblijf van Hadrianus in Egypte, in Judea en Syrië rond 130 na J.C. Maar we weten dat deze oorlog, uitgedacht en bevolen door Simeon bar Kosiba, in 132 na J.C. uitbarstte. Het is te begrijpen dat de wrevel rond de bouw van de nieuwe stad gekoppeld werd aan de vernedering door het verbod van besnijden, maar het is waarschijnlijk dat deze laatste slechts werd opgelegd als straf na de vernietiging van de opstand. De onderdrukking werd eerst toevertrouwd aan Tinneius Rufus, gouverneur van Judea en, gezien zijn onmacht, riep Hadrianus een van zijn beste generaals terug uit Groot-Brittannië, Julius Severus, die een einde maakte aan het conflict in 135 na J.C. door de laatste Joodse versterkte vesting Bethar, ten zuiden van Jeruzalem, in te nemen.

Op het puin van Jeruzalem gebouwd werd de nieuwe stad heidens en was de toegang voor de Joden verboden. De Joodse Tempel werd vervangen door een tempel ter ere van Jupiter Capitolum en het standbeeld van Hadrianus oversteeg alles. Het Joodse volk had zijn politieke onafhankelijkheid verloren voor de eerstvolgende duizend achthonderd jaar. De christenen werden door Hadrianus beter behandeld dan de Joden. Hij zette de relatieve liberale politiek van Trajanus voort. In 121/122 na J.C. stuurde Quintus Licinius Silvanus Granianus, proconsul in Syrië, een brief naar de keizer en het antwoord kwam in 122/123 onder zijn opvolger Minucius Fundanus toe.

De keizer benadrukte dat voortaan de beschuldigingen tegen de christenen niet alleen meer gegrond mochten zijn door petities en gehuil van de menigte, maar duidelijk geformuleerd werden voor het gerecht van de proconsul. Indien bewezen was dat christenen de wet overtreden hadden moesten ze gestraft worden in verhouding met de ernst van de overtreding. Maar, voegde Hadrianus er aan toe "bij Hercules, als iemand er gebruik van maakt om een vijandige beschuldiging uit te spreken, ga zijn bedrog na en straf hem evenredig."

Opvolging

Zijn huwelijk bleef kinderloos. In 136 adopteerde hij Lucius Ceionus Commodus als zijn zoon en opvolger, niet te verwarren met de latere keizer Commodus, zoon van Marcus Aurelius. Deze opvolger kreeg daarmee de naam Lucius Aelius Caesar, maar genoot zelf een zwakke gezondheid en overleed rond nieuwjaar 138. In 137 sloeg Hadrianus een samenzwering tegen hem neer van zijn zwager en ex-consul Lucius Julius Ursus Servianus en diens kleinzoon Gnaeus Pedanius Fuscus Salinator.

Met Commodus had Hadrianus waarschijnlijk de opvolging in twee generaties willen veiligstellen, want een dochter van Commodus was verloofd met een vijftienjarige gunsteling, Marcus Annius Verus, de latere Marcus Aurelius. Toen Commodus overleden was, adopteerde Hadrianus de gewaardeerde senator Antoninus in diens plaats, en vroeg hem op zijn beurt om de zoon van Commodus en Marcus Annius Verus te adopteren. Deze laatsten kregen respectievelijk de namen Lucius Aurelius Commodus en Marcus Aurelius Verus. Zo zorgde Hadrianus voor zijn opvolging door twee "goede" keizers, Antoninus Pius en na hem Marcus Aurelius.

Overlijden

Hadrianus stierf in zijn villa te Baiae en werd eerst in Pozzuoli begraven, maar later herbegraven in de Tuinen van Domitia bij zijn onvoltooide mausoleum . Na voltooiing van zijn grafmonument, de Engelenburcht [Castel Sant'Angelo] in Rome, werd hij door zijn opvolger Antoninus Pius gecremeerd en bijgezet met de as van zijn vrouw Vibia Sabina en zijn adoptiezoon Lucius Aelius. In 139 keurde de Senaat op initiatief van Antoninus Pius, Hadrianus' opname onder de goden goed, dit overigens tegen de zin van de Senaat waarvan Hadrianus de macht had beknot. Hadrianus' decreten draaide men meteen terug en er werd als vanouds weer vanuit Rome bestuurd volgens het principe "Roma imperat." In 145 kreeg Hadrianus zijn tempel op het Campus Martius [Marsveld] in Rome waarvan er nog steeds zuilen staan, ingemetseld in een muur.

In de negentiende eeuw viste men in de Londense Theems een gaaf beeld van de keizer op. Opgravingen in het Turkse Sagalassos in 2007 onder leiding van professor Marc Waelkens met een team van de Katholieke Universiteit Leuven brachten een enorm standbeeld en een keizerskop van Hadrianus aan het licht. De mooiste beeldencollectie staat opgesteld in het British Museum te Londen. Het museum bezit ook een papyrussnipper van een grotendeels verloren autobiografie van de keizer.

Hanan ha-Nehba

Hanan, bijgenaamd ha-Nehba ["de verborgene," of beter "de schuchtere"], ook Abba ["Vader"] genoemd zoals zijn neef Abba Hilkia, was de kleinzoon van Honi de Cirkeltrekker. Hij was een tijdsgenoot van Jezus van Nazareth, maar was wel net iets ouder. In perioden van droogte deed zijn gebed, zoals dat van Honi en Abba Hilkia, de regen altijd vallen. De geschiedenis heeft over hem maar een anekdote weerhouden, zonder verdere details over zijn leven:

Volgens de Talmoed hadden de rabbijnen de gewoonte om de schoolkinderen tijdens een hongersnood naar hem te sturen om hem te smeken de regen te doen vallen. Zoals voor alle kinderen ter wereld hadden ze veel plezier met die actie. Ze liepen de man Gods achterna, grepen de slippen van zijn kleed en herhaalden het smeekgebed: "Vader, Vader, geef ons regen!" De verdienste van de regen werd hem natuurlijk toegekend, maar de nederige Hanan smeekte God de regen te sturen uit medelijden met de kinderen die de valse Abba [Hanan] inriepen, en die onbekwaam was het te doen regenen en verward werd met de ware Abba [God], de enige bekwame.

Dit verhaal waarin God als Vader wordt gesmeekt doet denken aan de manier van Jezus’ bidden in het Evangelie.

Hanina Ben Dossa

Hanina ben Dossa was een charismatische Galileër uit de eerste eeuw van ons tijdperk. Hij woonde in de stad Arav/Araba, of Gabara, op een twintigtal kilometer ten noorden van Nazareth. Als tijdsgenoot van Jezus van Nazareth was hij iets jonger. De rabbijnse literatuur stelt hem voor als een leerling van Yohanan ben Zakkaï die, volgens de traditie van de Talmoed, de geestelijke leider was van Arav gedurende achttien jaar. Er is weinig gekend over de familie van Hanina. Hij en zijn vrouw zouden ginds begraven liggen.

De Griekse naam van zijn vader, Dossa, verkleinwoord van Dossitheus die regelmatig door de rabbijnen gedragen werd, wil niet zeggen dat hij een Griekse cultuur bezat. Hoewel Hanina met geen historische gebeurtenis verbonden is zijn er aanwijzingen dat hij leefde in de eerste eeuw van ons tijdperk, zonder twijfel vóór 70.

Zijn echtgenote was heel vroom en zag haar armoedige leven, met een voortdurend gebrek aan geld, als een grote eer.

Hanina Ben Dossa

Hij behoorde tot de Tanna’im [rabijnen tot het jaar 200 na Christus] en er zijn, gelet op zijn bekendheid, eerder weinig dingen over zijn leven geweten. De populariteit waarvan hij hij tijdens zijn hele leven genoot, en die hem zowat onsterfelijk maakte onder de mystici, had hij niet te danken aan zijn kennis en geleerdheid, maar aan zijn heilige krachten. Uit de diverse spreuken die aan hem worden toegeschreven, kan men afleiden dat hij aanhanger was van het oude Hasidim:
  • "Wiens vrees voor de zonde voorafgaat aan zijn onderricht, diens onderricht zal standhouden, maar wanneer het onderricht voorafgaat aan de vrees voor de zonde, zal diens onderricht niet standhouden."
  • "Waar iemands werken groter zijn dan zijn onderricht, zal zijn onderricht standhouden en waar iemands onderricht groter zijn dan zijn werken, zal diens onderricht niet standhouden."
  • "Wie de hartelijkheid van de mensen verdient, wordt door God geliefd, maar hij die niet door de mensen is geliefd, is ook niet geliefd door God."
Hanina bad veel, en men zei destijds dat hij zovele mirakelen kon verrichten door zijn gebeden. Hij is verbonden met drie belangrijke personaliteiten: Yohanan ben Zakkaï tijdens zijn verblijf in Galilea, Nehounyah, een Tempelbeheerder [dus voor 70] en Gamaliel. Als het om Gamaliel de Oudere gaat, de leermeester van Sint Paulus, zijn we in de periode voor de val van Jeruzalem. In elk geval is er geen enkele getuigenis over Hanina met een datum na de vernieling van de Tempel.

Als de latere Talmoed Hanina beschrijft als een ongeëvenaarde wonderdoener, stellen de eerste rabbijnse beschrijvingen hem voor als een heel vrome man, een hassid, die over een uitzonderlijke macht voor genezing beschikte. De beste getuigenis over zijn vroomheid was zijn volmaakte concentratie in het gebed. Er wordt gezegd dat noch de nakende komst van een koning, noch de dreigende aanwezigheid van een slang zijn godsvrucht konden verstoren. Over Hanina ben Dossa bestaan een aantal mooie verhalen.

De giftige slang

Hanina liet niet toe dat iets zich liet afleiden van zijn overgaven. Zo bleef hij verder bidden, zonder onbehagen, terwijl hij door een giftige slang gebeten was. Op de vragen van zijn bezorgde leerlingen antwoordde hij dat hij zo in beslag genomen was door zijn gebeden, dat hij de beet niet had gevoeld. Toen de mensen de slang zagen, was deze dood. Dit verhaal ligt aan de basis van het spreekwoord: "Wee de man door een slang gebeten, maar wee de slang die Hanina ben Dossa heeft gebeten." Deze wonderbaarlijke ontsnapping hing af van de het feit dat het resultaat van de slangenbeet afhangt van wie het eerste het water kan bereiken: de persoon of de slang. De laatste sterft. In het geval van Hanina ontsprong er op een miraculeuze wijze een bron onder zijn eigen voeten.

Genezingen

Zijn reputatie van wonderdoener was van die aard dat de meesters farizeeërs uit de eerste eeuw zijn tussenkomst inriepen. Toen de zoon van zijn oude professor Yohanan ben Zakkaï heel ziek werd, riep hij de gebeden in van Hanina. Hanina twijfelde geen ogenblik en hierbij nam hij bij zijn gebed een mystieke houding aan: met het hoofd tussen de knieën, in navolging van de profeet Elias. Het kind genas. De overgelukkige vader kon zijn bewondering voor zijn leerling niet genoeg herhalen. Hijzelf had immers reeds een hele dag gebeden, wat tot niets had geleid. Daarop vroeg zijn verbaasde vrouw, bij zulke zelfvernedering van de kant van haar beroemde echtgenoot: "Is Hanina groter dan u?" Hierop antwoordde Yohanan: "Er is een verschil tussen ons. Hij is als de lijfknecht van een koning, die de hele tijd toelating heeft om bij hem te zijn, zonder dat hij zelfs moet wachten op enige toelating, terwijl ik, als een gast voor de koning, moet wachten tot het geschikte ogenblik."

In een andere verhaal stuurde Gamaliel [waarschijnlijk de Oudere] hem zijn twee volgelingen, die reisden van Jeruzalem naar het verre Galilea, om de tussenkomst van Hanina af te smeken voor zijn zoon die zwaar ziek was. Gamaliel stuurde twee volgelingen naar Hanina ben Dossa om hem te vragen de goddelijke barmhartigheid af te smeken voor zijn zoon. Zodra Hanina ze zag afkomen ging hij boven in zijn huis en begon hij te bidden. Toen hij terug beneden kwam zei hij de volgelingen: "Jullie kunnen gaan, de koorts is weg." "Ben je dus profeet?" vroegen ze. Hij antwoordde: "Ik ben noch profeet, nog zoon van een profeet, maar ik bezit een traditie die me komt van mijn grootvader. Als mijn gebed vlot over mijn lippen komt weet ik dat het verhoord is, zo niet weet ik dat het ongedaan is." Ze gingen zitten en schreven het juiste uur op. Toen ze terug bij Gamaliel kwamen verklaarde deze: "Hemels, het is juist op dat moment, noch vroeger noch later dat de koorts hem verliet en hij ons te drinken vroeg."

Regenmaker

Haninas gebeden waren ook op andere wijzen doeltreffend. Op een van zijn reizen werd hij overvallen door een stroom van regen en bad hij: 'Meester van het Universum, de hele wereld is tevreden, terwijl Hanina alleen wordt lastig gevallen." Ogenblikkelijk hield het op met regenen. Toen hij thuiskwam, veranderde hij zijn gebed: "Meester van het Universum, moet de hele wereld treurig zijn, terwijl enkel Hanina geniet van zijn genoegen." Hierop begon het overvloedig te regenen. Met betrekking tot zijn gaven als regenmaker, werd er gezegd: "tegenover de gebeden van Ben Dosa hebben deze van de Hogepriester geen enkel nut."

Brandende azijn

Toen, op een de vooravond van de Sabbat, zijn dochter de lamp met azijn, in plaats van met olie had gevuld, en hem van haar vergissing op de hoogte bracht, merkte hij op "Hij die aan de olie de gave van het branden heeft geschonken, kan ook aan azijn deze gave schenken," waarop de lamp tot de volgende dag bleef branden.

Volle oven

De armoede van Rabbi Hanina den Dosa wordt beschreven met een beroemd verhaal: Hij en zijn vrouw waren zo arm, dat zij steeds beweerden dat ze voedsel in huis hadden en dit om geen geschenken te hoeven ontvangen. Gedurende enige tijd werd de buitenwereld dan ook in de schijn gelaten over hun ontberingen: zijn vrouw deed wat mogelijk was om er alles mooi en netjes te laten uitzien, en ook al hadden zij geen meel om deeg mee te maken, stak ze elke vrijdag de oven aan, zodat de mensen de rook zagen om hen aldus te doen geloven dat ze, zoals alle anderen, de sabbat maaltijden bereidde. Op een dag begon er toch iemand argwaan te koesteren en zij besloot om Hanina’s vrouw te verrassen om zo de waarheid te ontdekken. Maar een mirakel voorkwam de bekendmaking. Toen de vrouw in Hanina’s huis verscheen en tussendoor eens in de oven ging kijken, zag ze dat deze gevuld was met broden.

Ondanks zijn wonderlijke krachten was Hanina heel arm. Inderdaad, spreekwoordelijk werd er gezegd dat, terwijl de hele wereld door Haninas grote verdiensten van het nodige werd voorzien, hij zich van de ene naar de andere sabbat in leven hield op een emmer Sint Jansbrood.

Offergaven

Op een dag was Hanina diep bedroefd omdat hij niet bij machte was, om zoals de andere vrome mensen, een offer te schenken aan de Tempel. In zijn vertwijfeling vertrok hij uit de stad en toen hij een grote rots zag, deed hij de gelofte om het tot Jeruzalem te dragen als een geschenk voor de Heilige Stad. Hij polijste het en maakte oppervlak glad en keek rond om hulp bij het dragen. Vijf arbeiders verschenen en boden aan om de rots tot de plaats van bestemming te dragen voor honderd goudstukken. Hanina, die nog niet de helft daarvan bezat, draaide zich om in wanhoop.

Spoedig echter, verschenen er andere arbeiders die slechts vijf sela’im vroegen, maar ze drongen er wel op aan dat Hanina hen zou meehelpen bij het dragen. Men kwam al vlug tot een akkoord en toen ze allen de rots droegen bevonden ze zich onmiddellijk voor Jeruzalem. Toen Hanina zich omdraaide om de arbeiders de betalen, waren ze nergens meer te vinden.

Hij vertelde zijn verhaal aan het Sanhedrin om te vragen wat hij nu moest betalen, omdat hij het bedrag niet had kunnen betaken. Het Sanhedrin aanhoorde zijn verhaal en kwam tot het besluit dat de arbeiders gezonden engelen waren en dat het daarom Hanina vrij stond om het geld voor zijn eigen gebruik aan te wenden. Maar hij schonk het aan de Tempel.

Uitdrijver

Hanina was ook beroemd als uitdrijver, bekwaam om de duivels te beheersen, met inbegrip van de koningin van de kwade geesten, Agrath dochter van Malath.

Zoals Honi de Cirkeltrekker en zijn kleinzonen Hanan en Abba Hilkia was hij een bekend regenmaker. Zijn tijdgenoten waren overtuigd dat hij de vruchtbaarheid van de natuur had hersteld en ze vereerden hem als een redder van de mensheid.

Volgens de rabbijnse legende werd hij gevierd als een "zoon van God" met een hemelse stem die dagelijks verkondigde: "Het heelal is gesteund door mijn zoon Hanina." De religieuze veronderstellingen ging nog verder: de wereld, ook de toekomende wereld, zou geschapen zijn in het vooruitzicht van de komst van Hanina ben Dossa, en door zijn verdienste verspreidde de goddelijke gunst zich over zijn tijdgenoten. Hanina leefde in een grote armoede, meer wonderdoener dan leermeester. "Zijn dood," zegt de Michnah, "betekende het einde van de vrome en actieve mannen."

Slechts enkele van zijn gezegden bleven gekend. De vrees voor zonde en de vrome handelingen telden meer voor hem dan wijze woorden. Hij prees de naastenliefde aan want, zei hij: "een man die genade vindt in de mensenogen vindt ook genade bij God."

Vele uitspraken, aan Hanina ben Dossa toegeschreven, herinneren in kleinere mate aan deze van Jezus. De genezing van Gamaliels zoon in het bijzonder herinnert ons aan de genezing van op afstand van de zoon van de honderdman in Capharnaüm. De macht van Hanina over de duizend herinnert aan de exploten van Jezus als exorcist. Hanina gebeten door een slang doet denken aan Jezus uitspraak: "Ik heb jullie de macht gegeven de slangen te verpletteren. Niets kan jullie overkomen. [Lk 10,19]." Het meest interessante detail is dat van de hemelse stem die Jezus, Hanina en andere zoals Rabbi Meïr roept "mijn zoon," wat goed aantoont hoe het concept "Zoon van God" metaforisch gebruikt wordt in de religieuze gedachte van de Joden uit Palestina. Spijtig genoeg zagen de vertegenwoordigers van het klassieke Jodendom deze onorthodoxe charismatische personages niet graag afkomen.

Hanina werd bekritiseerd voor zijn slordigheid rond rituele verplichtingen, voor zijn houding een man Gods onwaardig, zoals eenzaam ‘s nachts op straat te wandelen. Zijn afkondiging van een genezing op afstand bezorgde hem deze sarcastische vraag: "Zou je een profeet zijn?" Aangaande de wonderbare doeltreffendheid van zijn gebed werd die toegeschreven aan de verdienste van Abraham, Isaak en Jacob. Wat er ook van zij, het portret van Hanina ben Dossa werpt een interessant licht op dat van Jezus in de Evangeliën, alsook op de eerste theologische ontwikkelingen van het Palestijnse Joodchristendom.

En zo was Haninas leven een opeenvolging van mirakelen. Met de dood van Hanina ben Dosa hielden de wondermakers op te bestaan. Men sprak steeds zeer verheven over zijn persoonlijkheid. Een tijdsgenoot van hem, Eleazar Modi’im, ook een Rabbijn, omschreef Hanina ben Dosa en zijn collega’s als voorbeelden die vallen binnen het gebied van de uitdrukking: "mannen van de waarheid." Twee eeuwen later schreef iemand: door de term "eerbaar man" wordt begrepen dat deze persoon door zijn verdiensten de gunsten van de Hemel bekomt voor zijn generatie. Zo iemand was Hanin ben Dosa.

Ook zijn echtgenote werd niet vlug vergeten, tot zelfs lang na haar dood. De legende zegt dat zeevaarders, eeuwen later een naaimandje vonden gevuld met parels en diamanten. Een duiker probeerde het mandje te bereiken, maar werd afgeschrikt door een "Bat Kol," een hemelse stem die Gods wil afkondigt en die zei dat het mandje bedoeld was voor de vrouw van Hanina ben Dosa, die het uiteindelijk zal vullen met blauwe wol, bestemd voor de toekomstige Heiligen.

Herodes van Chalkis

Herodes van Chalkis was koning van Chalkis van 37 tot 48 na Chr. Hij behoort tot de Herodiaanse dynastie. Zijn naam is eigenlijk Herodes, maar om hem van de vele andere Herodessen binnen de dynastie te onderscheiden, wordt het gebied waarover hij heerste gewoonlijk toegevoegd aan zijn naam.

Herodes van Chalkis was een zoon van Aristobulus IV en een broer van Herodes Agrippa I en Herodias. Zij groeiden op in Rome. Agrippa was een persoonlijke vriend van Caligula en toen deze keizer werd, benoemde hij Agrippa tot koning over een deel van het Joodse land. Daarop verzocht Agrippa zijn broer Herodes te benoemen tot koning over Chalkis, direct ten noorden van Agrippa's gebied. Caligula willigde dit verzoek in. Herodes was de eerste van de Herodianen die heerste over Chalkis, een relatief klein Iturees koninkrijk uit de oudheid, gelegen in de vallei van Libanon.

In 44 na Chr. overleed Agrippa en werd Judea een Romeinse provincie. Herodes van Chalkis ontving echter de bevoegdheid om de hogepriesters in de Joodse tempel van Jeruzalem te benoemen. Om de keizer te bedanken voegde Herodes op de muntstukken het opschrift "vriend van Claudius" toe.

Het Koninkrijk Chalkis

Van oorsprong was Chalkis een stad in Coele-Syria. Toen de Seleucidische invloed op het gebied begon af te nemen, stichtten Itureeërs er het koninkrijk Chalkis, dat zich uitstrekte van de Middellandse zee tot dicht bij Damascus. Zij maakten Chalkis de hoofdstad van hun rijk, Baäl-Bek werd het godsdienstig centrum.

Tijdens de regering van de Hasmoneese koning Alexander Janneüs moet het koninkrijk Chalkis een deel van zijn grondgebied afstaan aan de Hasmoneeën. Dit gebied werd in latere tijden bekend als Iturea [al strekte Iturea zich in etnische zin over een veel groter gebied uit]. Deze gebieden werden door de Romeinse veldheer Pompeius weer teruggegeven aan Chalkis, toen hij een einde maakte aan de zelfstandige Hasmoneese staat [63 v.Chr.].

Itureese vazalkoningen

Pompeius maakte tevens een einde aan het onafhankelijke koninkrijk Chalkis en maakten het een vazalstaat onder Romeins gezag. In deze periode heersten de volgende koningen [van Itureese afkomst] over Chalkis:
  • Ptolemeüs, de zoon van Menneüs, 85-40 v.Chr. In zijn tijd strekte het koninkrijk zich uit van de Middellandse Zeekust tot dicht bij Damascus. In de begintijd van zijn regering was Chalcis nog een onafhankelijk koninkrijk, maar die status verloor het door toedoen van de Romeinse veldheer Pompeius.
  • Lysanias, de zoon van Ptolemeüs, 40-36 v.Chr. Hij sloot een verdrag met Antigonus, die in het Joodse land de Hasmoneese staat in ere wou herstellen. Om deze reden werd hij in 36 v.Chr. op last van Marcus Antonius ter dood gebracht.
Tetrarchen

In de periode na Lysanias' regering blijft er van het gebied van Chalkis steeds minder over. Toch blijft er sprake van een zelfstandig koninkrijk Chalkis, met als belangrijkste steden Chalkis en Abilene. Vermoedelijk werd Chalkis in deze periode bestuurd door tetrarchen. Het is niet zeker of Chalkis één tetrarch had (die dan heel het rijk bestuurde) of meerdere tetrarchen tegelijkertijd [die elk een deel van het rijk bestuurden]. Uit deze tijd is niet veel bekend met betrekking tot Chalkis, maar de volgende namen worden genoemd:
  • Flavius Josephus vermeldt Zenodorus. Hij ondernam plundertochten in Trachonitis Naar aanleiding van de gebeurtenissen voegde keizer Augustus [een deel van?] het gebied waarover Zenodorus heerste [in elk geval Iturea, Batanea, Trachonitis en Auranitus] aan het gebied van Herodes toe.
  • Lysanias wordt in het evangelie volgens Lucas [3:1] genoemd als tetrarch over Abilene.
Herodianen

In 37 na Chr. geeft keizer Caligula het koninkrijk in handen van de Herodiaanse dynastie en geeft de heersers de titel 'koning' [basileus]. De volgende koningen heersen over Chalkis:
  • Herodes van Chalkis [37 tot 50 na Chr.]
  • Herodes Agrippa II [50 tot 53 na Chr.]
  • Aristobulus van Chalkis [53 tot 92 na Chr.]
Na de dood van Aristobulus werd Chalkis een deel van de provincia Syria.

Helena van Adiabene

Helena was koningin van Adiabene en de echtgenote van Monobaze I. Zij werd moeder van twee kinderen, Izates II en Monobaze II. Ze stierf rond 56 na Christus. Haar naam en het feit dat zij de zus van haar echtgenoot was, wijzen op een Hellenistische oorsprong. Haar vader Izates I [geboren ± 5 na Chr.], was dus tevens de vader van Monobaze I.

Rond het midden van de eerste eeuw na J.C. had het kleine koninkrijk Adiabene op de oosterse oever van de Tiber en naast het Iranese Parthië Izates als koning. De hoofdstad was Arbela, het huidige Arbil. Adiabene was een Perzische en later Romeinse vazalstaat. In 116 n.Chr. werd de stad ingelijfd in het Romeinse Rijk.

Volgens Flavius Josephus’ getuigenis zou, onder het bewind van Claudius [41-54 na J.C.], een handelaar Ananias genaamd, Izates II overtuigd hebben om zich tot het Jodendom te bekeren. Helena, de moeder van Izates was al bekeerd op raad van een andere Jood. Ananias en Helena raadden Izates II af zich te laten besnijden, voor hen een niet aan te raden maatregel en politiek zelfs gevaarlijk. Ze benadrukten dat God kon aanbeden worden zonder die ritus. Maar op aandringen van een Joods missionaris, een Galileër met strenge overtuiging, liet Izates zich besnijden en leidde hij heel de koninklijke familie naar het Jodendom.

Vijf van zijn zonen kregen een Joodse opvoeding in Jeruzalem. Tijdens de hongersnood die Judea teisterde onder het bewind van Claudius [het gebeuren wordt vermeld door Josephus en de Handelingen der Apostelen 11:28] ging koningin Helena naar Jeruzalem en bekwam voedsel uit Egypte en Cyprus. Ook haar zoon Izates gaf een gulle geldelijke bijdrage om de uitgehongerde Joden te steunen. Dit voorbeeld van bekering van een heiden tot het Jodendom laat een beter inzicht toe van de evangelisatie die Sint Paulus en zijn gezellen in de Grieks-Romeinse streken verrichtten, onder andere met betrekking tot de besnijdenis waarop de Joodse missionarissen met brede gedachten niet de nadruk legden [en voor zover het voorbeeld van Ananias typisch is].

Helena en haar andere zoon Monobazee die Izates had opgevolgd bezaten paleizen in Jeruzalem. Volgens de Misjna offerden ze rijke gaven aan de Tempel. Helena liet zich een prachtig mausoleum oprichten in de stad en daar liet Monobaze II zijn moeder en Izates begraven. Er wordt gezegd dat de dodenakker van Jeruzalem het ‘Graf der Koningen’ genoemd, de begraafplaats is van de koninklijke familie uit Adiabene. Het opschrift ‘koningin Zadda’ of ‘koningin Zaddan,’ op een sarcofaag gebeiteld, is de Arameese benaming voor koningin Helena van Adiabene.

De Talmoed spreekt ook van een belangrijk voorstel die de koningin aan de Tempel in Jeruzalem deed. Helena had gouden kaarsenstandaard aan dewelke de gave werd toegeschreven dat, toen de zonneschijn toenam, deze haar stralen in de kaarsenstandaard weerspiegelde, waardoor iedereen wist dat het de tijd was voor het Sjema-gebed. Het sjema is het meest centrale gedeelde in het ochtend- en avondgebed van het jodendom en de tekst is afkomstig uit de Thora. Zij maakte ook een gouden plaat waarop een passage van de Pentateuch was geschreven, welke de hogepriester voorlas toen er een vrouw voor hem werd geleid die verondersteld werd van het plegen van ontrouw.

De striktheid waarmee zij de Joodse wet onderhield wordt geïllustreerd in Talmoed: Toen haar zoon Izates ten strijde trok, maakte ze de gelofte dat, indien hij heelhuids zou terugkeren, zij zich voor de tijdsduur van zeven jaren zou bekeren tot het Jodendom. Izates II keerde heelhuids terug en Helena kwam haar belofte na en aan het einde van de zeven jaar vertrok zij naar het koninkrijk Juda. De volgelingen van Hillel vertelden haar dat ze haar belofte moest hernieuwen en aldus nogmaals zeven jaren jood zou blijven, maar aan het einde van het tweede termijn werd zij haar belofte ontrouw en diende zij deze andermaal te hernieuwen. Aldus was zij in totaal 21 jaar Jood.

Vertaling: Broeder Joseph