Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

mrt

29



Hoofdstuk 1.2 De voorouders van de Heilige Maagd

  
 
Download PDF

Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofstuk 1.2 De voorouders van de Heilige Maagd

Joachim en Anna

Joachim en Anna huwden in een plaatsje, waar slechts een kleine school was. Er was slechts één priester bij vertegenwoordigd. Anna was ongeveer negentien jaar oud.

Zij namen hun intrek bij Eliud, de vader van de Heilige Anna. Eliuds huis behoorde tot de stad Sephoris, maar lag er toch een eind van verwijderd. Het was het grootste van de huizengroep waartoe het behoorde. Hier leefden zij meerdere jaren.

Zij hadden beiden iets bijzonders in hun voorkomen. Zij waren wel joden, maar er was iets over hen, een soort wonderbare ernst. Ik heb hen zelden zien lachen en zelfs lag er, sedert zij getrouwd waren, een waas van droefheid over hen. Zij hadden een stil, gelijkmatig karakter en reeds in de bloei van hun leven iets van oude, bezadigde mensen. In mijn jeugd had ik soms pasgehuwden gezien, die er zo bezadigd uitzagen en ik dacht dan aan Anna en Joachim.

Hun ouders waren welgestelde lieden. Zij hadden vele kudden, prachtige tapijten en vaatwerk. Ze hadden ook tal van knechten en dienstmeiden. Ik heb niet gezien dat ze zich met de landbouw bezighielden, maar wel dat zij hun kudden in de weide dreven. Zij waren zeer godvrezend, oprecht en milddadig. Dikwijls verdeelden zij hun kudden en verdere bezittingen in drie delen. Een derde van het vee schonken zij aan de tempel en dreven het er persoonlijk heen, waar het dan door de tempeldienaren in ontvangst werd genomen. Een tweede deel werd aan de armen of aan noodlijdende familieleden gegeven, van wie er gewoonlijk enigen aanwezig waren, die het wegvoerden. Het derde en doorgaans geringste deel, behielden zij voor zich zelf. Zij leefden zeer ernstig en weigerden nooit een aalmoes, wanneer er om gevraagd werd.

Dikwijls heb ik gedacht: "Geven veramt niet, wie geeft, ontvangt het dubbele terug." Want ik zag, dat hun deel altijd weer aangroeide en dan na korte tijd alles weer dermate was toegenomen dat zij opnieuw in staat waren het in drie te verdelen. Zij hadden vele verwanten, die bij feestelijke aangelegenheden bijeenkwamen, doch van een feestmaaltijd was er nooit sprake. Wel zag ik hen meermalen een behoeftig familielid van het nodige voorzien, maar gastmalen heb ik niet zien aanrichten. Als zij bijeen waren, lagen zij gewoonlijk in een kring op de grond en spraken met vuur over de komst van de beloofde Messias. Dan zag ik, dat er onder de verwanten ook boze mensen waren, die naar dergelijke gesprekken onwillig luisterden of er zich aan ergerden als zij tijdens hun gesprekken vol verlangen naar de hemel keken. Doch waren zij deze kwaadwilligen niet ongenegen, verzuimden geen gelegenheid om hen uit te nodigen en betoogden zich tegenover hen het mildst. Dikwijls merkte ik op, hoe het met onwil ontvangen werd, wat die goede lieden hun liefdevol ter hand stelden. Er waren ook behoeftigen onder de verwanten en ik zag hen aan deze meerdere malen één of meer schapen geven.

Het eerste kind, dat Anna in het huis van haar vader ter wereld bracht, was een dochter, doch dit was niet het kind der belofte. De tekens, die door de profeet waren voorspeld, vertoonden zich niet bij haar geboorte, die onder treurige omstandigheden plaats vond. Ik zag namelijk dat de Heilige Anna in zwangere toestand diep geschokt werd door het wangedrag van een van haar dienstmaagden. Deze had zich door een bloedverwant van de Heilige Joachim laten verleiden en Anna, diep verontwaardigd over de inbreuk op de huiselijke tucht, vermaande haar zo sterk dat deze zich toen haar val zo sterk aantrok, dat zij ontijdig een levenloos kind ter wereld bracht. Anna was hierover ontroostbaar. Zij vreesde hier enigermate schuld aan te hebben en het gevolg ervan was, dat ook haar kind te vroeg geboren werd. Haar dochter bleef echter in leven. Maar omdat het kind vroegtijdig geboren was en het teken van de belofte miste, beschouwde Anna dit als een straf van God en was diep bedroefd, want zij meende zich aan zonde te hebben schuldig gemaakt. Toch waren de ouders over de geboorte van het kind zeer verblijd en noemden het Maria. Het was inderdaad een bevallig, vroom en zachtzinnig kind, dat voorspoedig opgroeide. Joachim en Anna hadden het hartelijk lief, maar toch bleef hen innerlijk een zekere onrust en droefheid kwellen, omdat ze wisten dat het niet de door hen verwachte, heilige vrucht van hun echtverbintenis was.

Zij legden zich dan ook een langdurige boete op en leefden in onthouding van elkaar. Ook werd Anna onvruchtbaar, wat zij aan hun zonde toeschreven en daarom verdubbelden zij hun goede werken. Ik zag hen dikwijls in een vurig gebed verzonken en opnieuw van elkaar verwijderd leven, terwijl zij ook aalmoezen uitdeelden en geschenken naar de tempel zonden.

Zij brachten zeven jaar in het huis van Anna's vader door. Dit kon ik opmaken uit de leeftijd van het eerstgeboren kind. Dan namen zij het besluit om van woonplaats te veranderen en zich in de omtrek van Nazareth te gaan vestigen, waar hun van Joachims ouders een huis en landerijen waren ten deel gevallen. Zij hadden hierbij het oogmerk, om er in de eenzaamheid een nieuw, echtelijk leven te gaan leiden en door een aan God nog welgevalliger levenswandel de zegen over hun echtverbintenis af te smeken. Ik zag hen in overleg met hun verwanten dit besluit nemen: Anna's ouders zorgden dat zij behoorlijk van alles voorzien werden. Zij deelden met hun kudden en zonderden voor hun nieuwe huishouding ossen, ezels en schapen af, die groter waren dan in onze streek. Voor de deur van de woning werden de ezels en ossen met allerhanden voorwerpen, vaatwerk en klederen bevracht en de goede mensen waren evenzeer bereid om alles op te laden en weg te voeren. Wij kunnen onze goederen niet beter op vrachtwagens laden dan deze lieden het op hun dieren deden. Hun huisraad was mooi. Het vaatwerk was sierlijker dan bij ons. Het scheen of ieder voorwerp met bijzondere kunstzin en voorliefde vervaardigd was. Ik zag, hoe men breekbare, met kunstig beeldwerk versierde kruiken met mos vulde en omwikkelde en ze vervolgens aan een riem over de rug van de dieren hing. Boven op de dieren laadde men pakken met bonte dekens en kledingstukken. Ook zag ik, hoe men kostbare met goud ruwbestikte dekens oplaadde en hoe het vertrekkende echtpaar van de ouders een klein zwaar voorwerp in een buidel ontving dat op een stuk edel metaal leek.

Toen alles in gereedheid was, traden ook knechten en dienstmaagden te voorschijn, om de kudden en lastdieren voort te drijven naar de nieuwe woning, welke ongeveer 5 à 6 uur vandaar verwijderd lag. Ik meen mij te herinneren dat de woning van Joachims ouders afkomstig was. Toen Joachim en Anna van alle vrienden afscheid hadden genomen, verlieten zij vol ontroering en met goede voornemens de hun dierbaar geworden plaats. Anna's moeder leefde niet meer, maar toch zag ik dat haar vader en Joachims ouders hen naar hun nieuwe woning vergezelden. Misschien dat Eliud hertrouwd was, of het kunnen ook de ouders van Joachim geweest zijn. Maria-Heli, Anna's oudste dochtertje, toen zes of zeven jaar oud, was ook bij de stoet.

De nieuwe woning was zeer aangenaam gelegen in een heuvelachtige streek en met weiden en bomen omgeven, op ongeveer een uur ten westen van Nazareth en het dal Zabulon. Een smalle weg aan weerszijden met terpentijnbomen beplant, leidde van hier naar Nazareth. Voor het huis was een open plaats met naakte rotsen, naar me leek. Deze was door een muur van rotsblokken of ruwe stenen omgeven en tegen die muur was een haag geplant. Aan de ene zijde van dit voorplein bevonden zich kleine gebouwen voor het dienstpersoneel en tot berging van het gereedschap. Ook was er een open schuur voor het vee en de lastdieren. Er lagen verschillende tuinen omheen en in een van deze, dicht bij het huis, bevond er zich een grote, vreemdsoortige boom. Zijn takken hingen tot op de grond, schoten wortel en deden menig nieuwe bomen opschieten, welke zich op dezelfde wijze vermenigvuldigden, zodat een krans van prieeltjes ontstond.

De deur, in het midden van het nogal ruime woonhuis aangebracht, draaide op hengsels. Het huis was van binnen wel zo groot als een dorpskerk. De ruimte was door verschillende verplaatsbare schermen van vlechtwerk, die niet tot aan de zoldering reikten, in meerdere vertrekken ingedeeld.

Door de huisdeur verkreeg men toegang tot een ruime voorzaal die de hele breedte van het huis innam en voor feestmaaltijden gebruikt werd of ook wel, indien het aantal gasten te groot was, door middel van verplaatsbare schermen in verschillende slaapvertrekken werd verdeeld. Tegenover de huisdeur bevond zich een kleinere deur, die toegang gaf tot het middelste gedeelte van het huis en wel tot een gang, die aan beide zijden door vier slaapkamers was ingesloten. Ook deze vertrekken waren gevormd door gevlochten schermen, welke even hoger dan manshoogte reikten en van boven in licht traliewerk eindigden. De gang leidde naar het derde of achterste gedeelte van het huis, dat niet vierkant was, maar evenals het uitwendige van het gebouw, in een boog eindigde zoals het koor van een kerk. In het midden van deze ruimte was, vlak tegenover de ingang, een stookplaats aangebracht, waar het eten gekookt werd. Voor de haard hing een vijfarmige lamp van het dak omlaag. Terzijde van de stookplaats er er achter waren door tapijten, verschillende vertrekken ingedeeld: slaapplaatsen, een bidplaats, de eetkamer en de werkkamer van de familie. Achter de mooie tuin bij het huis lagen landerijen, dan een woud en daarachter een berg.

Toen onze reizigers in de mooie woning aankwamen, vonden zij alles reeds in gereedheid gebracht, want de ouders hadden op voorhand reeds voor alles gezorgd. De knechten en meiden hadden alles ordelijk uitgepakt en op zijn plaats gezet. Zij waren erg behulpzaam en verstandig en het was niet nodig om hen alles tot in de details te bevelen, zoals dat in onze tijd wel het geval is.

Toen de ouders het echtpaar de nieuwe woning hadden binnengeleid, namen zij met Anna's dochtertje, dat met de grootouders terugkeerde, van hun kinderen afscheid, zegenden en omarmden hen en vatten de terugreis aan. Ik zag deze mensen bij zulke gelegenheden nooit een feestmaal aanrichten. Wel lagen zij gewoonlijk in een kring geschaard en hadden schoteltjes en kruiken voor zich op het tapijt geplaatst, maar hun gesprekken gingen gewoonlijk over godsdienstige onderwerpen.

Thans zag Ik het heilig echtpaar een nieuw leven beginnen. Gans hun verleden hadden zij aan God opgeofferd en alsof zij nu pas voor het eerst bijeen waren, wilden zij door een welgevallige levenswandel, Gods zegen over hun huwelijk afsmeken, waarnaar ze zo vurig verlangden.

Ik zag hen hun kudden tellen, en zoals ik reeds vroeger over hun ouders gezegd heb, verdeelden ook zij deze in drie gelijke delen: een voor de tempel, een voor de armen en een voor zich zelf. De mooiste dieren lieten zij naar de tempel drijven, dan werden de beste voor de armen afgezonderd en de minst goede hielden zij voor zich zelf. Dat deden zij ook zo met hun overige bezittingen. Hun woning was groot en zij leefden en sliepen afzonderlijk in kleine vertrekken, waar ik hen dikwijls in eenzaamheid met grote godsvrucht zag bidden. Ik zag hen lange tijd zo'n levenswijze volgen, waarbij ze bleven doorgaan met het uidelen van milde aalmoezen, maar hoe dikwijls zij ook hun kudden en andere goederen verdeelden, steeds nam alles weer snel toe. Zij leefden zeer matig, in afzondering en onthouding. Meerdere malen zag ik, dat zij bij hun gebed boetekleren aantrokken en dat Joachim, ook wanneer hij zich op de weide bij de kudden bevond, in gebed verzonken was.

Deze aan God welgevallige levenswandel leidden zij reeds 19 jaren na de geboorte van hun eerste kind, steeds verlangend naar de zegen der vruchtbaarheid, en hun kommer werd alsmaar groter. Ik zag ook hoe boosaardige mensen uit de streek bij hen kwamen en smalend tot hen zeiden: "jullie moeten toch wel slechte mensen zijn, dat jullie geen kinderen krijgen. Het dochterje, dat bij Anna's ouders is, is niet uw eigen kind, want Anna is onvruchtbaar. Het is een ondergershoven kind, want anders hadden jullie het wel bijgehouden." Zoiets was zeer pijnlijk voor het godvruchtig echtpaar.

Anna had de vaste overtuiging en de innerlijke zekerheid dat de komst van de Messias nabij was en dat zij tot zijn verwanten behoorde. Zij bleef dan ook met alle vurigheid om de vervulling van de voorspellingen bidden en streefde met haar echtgenoot voortdurend naar een hogere volmaaktheid. De smaad van de onvruchtbaarheid bedroefde haar zeer. Zij kon zich bijna niet meer in de synagoge vertonen of zij werd beledigd. Joachim, hoewel klein en mager van gestalte, was toch nog flink en ik zag hem dikwijls met offerdieren naar Jeruzalem trekken. Anna was ook niet groot en zeer tenger. Door de kommer vermagerde ze nog meer en vielen haar wangen in, alhoewel ze hun rode kleur behielden. En zo ging het door: hun kudden naar de tempel brengen en met de armen delen en wat zij voor zich hielden, werd steeds minder.

Joachim wordt in de tempel gehoond

Nadat zij gedurende een reeks van jaren tevergeefs de zegen van de hemel over hun huwelijk hadden afgesmeekt, zag ik dat Joachim weer een offer naar de tempel wou brengen. Beiden bereidden zich door boetedoeningen daartoe voor. Ik zag, hoe zij in boetekleren gehuld, de nacht doorbrachten, liggend op de harde grond. Bij het aanbreken van de dag begaf Joachim zich tot zijn kudde op de weide, en Anna bleef alleen achter. Spoedig hierop zag ik, dat zij hem dienstknechten met duiven en andere vogels nazond, en ook kooien en korven met andere dieren, die voor het offer in de tempel bestemd waren.

Joachim nam twee ezels uit zijn kudde en plaatste deze en ook nog andere korven er op, waarin hij drie witte, dartele diertjes met lange halzen zette. Ik weet niet meer of het lammeren ofwel geitebokjes waren. Joachim droeg in zijn hand een stok, waaraan een lantaarn bevestigd was, die flikkerde als een licht in een uitgeholde komkommer. Zo zag ik, hoe hij met zijn knechten en lastdieren die schone, groene vlakte tussen Bethanië en Jeruzalem, waar Jezus later zo dikwijls vertoefde, bereikt had. Zij gingen op naar de tempel en stalden hun ezels in dezelde tempelherberg, nabij de veemarkt, waar zij later bij Maria's opdracht hun intrek zouden nemen. Zij beklommen met hun offergaven de trappen en gingen door de woonvertrekken der tempeldienaren. Joachims knechten gaven daar de offergaven af en keerden dan terug.

Joachim echter begaf zich naar de voorhal, waar zich het waterbekken bevond, waar de offerdieren gewassen worden. Vervolgens ging hij door een lange gang in een hal links van de plaats, waar het reukofferaltaar, de tafel der toonbroden en de zevenarmige kandelaar stond. Hier bevonden zich nog meer andere offeraars en werd Joachim hard op de proef gesteld. Ik zag dat Ruben, een priester, diens offergave versmaadde en ze niet bij de overige rechts in de hal, achter de tralies, zichtbaar op elkaar stapelde, doch ze ter zijde schoof. In tegenwoordigheid van alle aanwezigen hoonde hij de arme Joachim, omdat God zijn echt niet met kinderen zegende, liet hem niet bij de anderen toe en verwees hem onder beschimpingen naar een afgelegen hoek.

Ik zag vervolgens, hoe Joachim diep bedroefd, de tempel verliet en over Bethanië naar het huis des Esseners in de streek van Macherus ging, om er troost en raad te ontvangen. In hetzelfde huis, en vroeger in het huis van Bethlehem, had de profeet Manachem geleefd, die aan Herodes in diens jeugd het koningschap en zijn grote gruweldaden voorspelde. Van hier begaf Joachim zich naar zijn verst verwijderde kudden op de berg Hermon. De weg voerde hem door de woestijn Gaddi over de Jordaan. De Hermon is een lange, smalle berg, die terwijl hij aan de zonnekant geheel groen en vol vruchtbare fruitbomen is, aan de tegenovergestelde zijde met sneeuw bedekt is.

Anna ontvangt de belofte van vruchtbaarheid

Joachim was door de smaad in de tempel zo treurig en beschaamd, dat hij Anna zelfs niet liet weten waar hij zich ophield. Zij vernam echter van anderen, die erbij waren geweest, wat er zich had voorgedaan en haar droefheid was onbeschrijfelijk. Ik zag haar dikwijls wenend met het aangezicht op de aarde liggen, omdat niemand haar kon zeggen waar Joachim vertoefde en nu was het reeds ongeveer vijf maanden geleden, sedert hij zich naar zijn kudde op de berg Hermon begeven had.

Omstreeks die tijd leed Anna nog meer omdat een van haar dienstmaagden haar meesteres dikwijls haar lijden voor de voeten wierp. Op een dag echter, het was bij het begin van het Loofhuttenfeest, toen deze dienstmaagd verlangde uit te gaan om feest te vieren, weigerde Anna als een waakzame huismoeder haar toestemming, gewaarschuwd door de eerdere val van één van haar dienstmeisjes. Daarop verweet het meisje aan Anna dat zij onvruchtbaar en door Joachim verlaten was en noemde het een straf van de Hemel vanwege haar hardvochtigheid. Zij deed dat in zulke heftige bewoordingen, dat Anna genoodzaakt was haar uit de dienst te ontslaan. Zij zond haar, vergezeld door twee dienstknechten, met geschenken naar haar ouders terug, met de boodschap dat zij hun dochter terug ontvingen zoals zij ze aan haar zorg hadden toevertrouwd, doch dat zij niet langer meer voor haar kon instaan.

Toen Anna zich had teruggezonden, trok zij zich droevig in haar kamer terug en begon te bidden. Bij het vallen van de avond sloeg zij echter een grote doek om het hoofd, wikkelde er zich in en begaf zich met een afgedekt licht naar de reeds eerder vermelde grote boom in de omgeving van haar woning, welke een loofhut vormde, ontstak er een lamp en bad uit een gebedsrol. Deze boom was zeer groot en er waren zitplaatsjes en prieeltjes in aangebracht en zijn takken hingen neer tot op de grond, waar zij telkens weer wortel schoten en nieuwe bomen vormden. Deze boom was van dezelfde soort als de boom der verboden vrucht uit het aards paradijs. De vruchten hingen doorgaans aan het einde der twijgen en meestal vijf bij elkaar. Zij waren peervormig, van binnen vlezig, met bloedrode aderen en vertoonden in het midden een holte, waarrond de pitten in het vlees vastzaten. De bladeren waren zeer groot, en ik geloof, dat het dezelfde waren, waarmee Adam en Eva zich in het paradijs bedekten. De joden gebruikten ze vooral bij het loofhuttenfeest, om er de wanden mee te sieren, omdat zij, schubvormig op elkaar, zeer gemakkelijk aaneen te voegen waren.

Anna bad onder deze boom lange tijd tot God dat, al mocht zij toch geen kinderen meer krijgen, toch haar godvrezende echtgenoot niet langer van haar verwijderd mocht blijven. En zie, er verscheen haar een engel Gods. Deze daalde als van de top van de boom tot Anna neer en sprak tot haar, dat zij zich niet langer hoefde te verontrusten, want dat haar gebed bij God gehoor had gevonden. Zij moest zich de volgende dag met twee van haar dienstmaagden naar de tempel begeven en duiven als offergaven meenemen. Ook Joachims gebed werd verhoord. Hij zou zich eveneens met offergaven naar de tempel begeven en Anna zou hem onder de Gouden Poort ontmoeten. Joachims geschenken zouden worden aangenomen. Zij zouden beiden worden gezegend en spoedig zouden zij de naam van hun kind vernemen. Hij deelde haar nog mee, dat hij aan Joachim dezelfde boodschap had gebracht en verdween vervolgens.

Anna dankte vol blijdschap de barmhartige God. Dan keerde zij in haar woning terug en bracht met haar dienstmaagden alles in gereedheid om de volgende morgen naar de tempel te reizen. Ik zag nu, hoe zij zich na het verrichten van haar gebeden, ten ruste begaf. Haar bed bestond uit een smal deken en een hoofdkussen. 's Morgens werd dit deken opgerold en ontdeed Anna zich van haar bovenkleren, hulde zich van het hoofd tot de voeten in een wit gewaad en legde zich, met het aangezicht naar de wand gekeerd, op de rechterzijde.

Toen Anna een tijdlang geslapen had, zag ik vanuit de hoogte een lichtstraal op haar neerdalen, dat naast haar bed de gedaante van een schitterende jongeling aannam. Het was een engel des Heren, die haar de boodschap gaf, dat zij een heilig kind zou ontvangen, en met de hand over haar uitgestrekt, schreef hij grote, lichtgevende letters op de wand. Het was de naam 'Maria'. De engel verdween nu weer zoals hij gekomen was. Anna had gedurende de verschijning in een zoete, dromerige toestand verkeerd en richtte zich half ontwaakt uit haar bed op, bad met grote innigheid en viel toen, zonder geheel tot bewustzijn gekomen te zijn, weer in slaap.

Na middernacht werd zij echter blij wakker en ontdekte met schrik en vreugde de letters op de wand. Het waren rode, als goud belichte letters, groot en weinig in getal. Met onbeschrijfelijke blijdschap en verbazing bleef zij ze aanstaren, tot zij, bij het aanbreken van de dag langzaam verdwenen. Zij zag ze zo duidelijk en haar vreugde nam dermate toe, dat ze er geheel verjongd uitzag, toen zij opstond uit haar bed.

Tegelijkterijd dat het licht van de engel met zijn genade over Anna gekomen was, zag ik onder haar hart een glans en erkende ik in haar de uitverkoren moeder, het schitterende vat van de toekomstige genade. Ik kan slechts op deze wijze schetsen wat ik op dat ogenblik voelde: Ik zag in Anna een gezegende moeder, in wie een wieg getooid, een bedje gereed gemaakt, een tabernakel geopend is, om een heiligdom op waardige wijze te ontvangen en te bewaren. Hoe wonderbaar was het om dit te aanschouwen. Ik kan dit met geen woorden weergeven. Ik erkende in Anna de wieg van het heil der mensen, en tevens een gesloten tabernakel waarvan het voorhangsel opzij was geschoven. Ik zag dat alles heel natuurlijk en het was tegelijkertijd schitterend en heilig. Anna was toen, naar ik meen, 43 jaar oud.

Zij stond nu op uit haar bed, ontstak een lamp, verrichte enkele gebeden en vatte dan met haar offergaven de reis naar Jeruzalem aan. Alle huisgenoten waren die morgen buitengewoon verheugd, hoewel er buiten haar niemand afwist van de verschijning van de engel.

Joachims offer aangenomen

Ik zag terzelfder tijd Joachim bij zijn kudden op de berg Hermon over de Jordaan, in aanhoudend gebed God om verhoring smeken. Als hij de jonge lammeren zo lustig blatend om hun moeders zag rondhuppelen, werd hij droevig gestemd, omdat hij geen kinderen had. Maar aan zijn herders maakte hij de oorzaak van zijn droefheid niet bekend. De tijd van het loofhuttenfeest was weer op handen en Joachim bracht met zijn herders de loofhutten in gereedheid.

Toen hij in gebed verzonken lag en reeds de hoop opgaf dat hij naar Jeruzalem zou kunnen gaan om te offeren, omdat hij dacht aan de smaad die hij daar had ondergaan, zag ik, hoe de engel hem verscheen en beval om vol moed naar de tempel te reizen. Zijn offer zou worden aanvaard en zijn gebed zou worden verhoord. Zijn echtgenote zou hij onder de Gouden Poort ontmoeten. Ik zag nu, hoe Joachim vol blijdschap zijn kudden - hij had zo veel en prachtig vee - in drie delen opsplitste. Het geringste deel behield hij voor zich zelf, een ander deel zond hij aan de Esseners en de schoonste dieren bracht hij met zijn dienstknechten naar de tempel. Op de vierde dag van het feest bereikte hij Jeruzalem en begaf hij zich naar de tempel. Ook Anna was diezelfde dag aangekomen en nam bij bloedverwanten van Zacharias op de Vismarkt haar intrek. Eerst op het einde van het feest ontmoette zij Joachim.

Ik zag nu dat Joachims offer de vorige keer op een teken van boven niet werd aangenomen en de hoe priester die hem in plaats van troostwoorden slechts grove beledigingen had toegegooid, door God gestraft was. Nu echter hadden de priesters een hogere ingeving ontvangen om de offergaven wel aan te nemen en ik zag hoe één van hen, toen hij zijn komst met de offerdieren gemeld had, hem tot de ingang van de tempel tegemoet kwam om de offergaven in ontvangst te nemen. Het vee, dat hij als geschenk naar de tempel bracht, was niet zijn eigenlijk offer. Dit laatste bestond uit twee lammeren en drie dartele, jonge dieren, ik geloof dat het bokjes waren. Ook zal ik dat veel kennissen hem kwamen gelukwensen omdat zijn offer werd aangenomen.

Ik zag dat in de tempel, vanwege het feest, alles was geopend en met groen en vruchtenslingers versierd was. Ook was op een plaats over acht vrijstaande zuilen een loofhut opgericht. Joachim volgde in de tempel juist dezelfde weg als de vorige keer. Zijn offer werd op de gewone plaats geslacht en verbrand. Een ander gedeelte echter werd op een andere plaats verbrand, ik meen aan de rechterzijde van de voorhal, waar de grote leerstoel stond. Ik zag nu de priesters in het Heilige een reukoffer opdragen. Er werden ook lampen ontstoken en op de zevenarmige kandelaar brandden eveneens kaarsen, doch niet op alle zeven tegelijk. Ik heb meerdere malen gezien, dat bij verschillende gelegenheden ook verschillende armen van de kandelaar verlicht waren.

Toen nu het reukoffer omhoog steeg, zag ik dat er een lichtstraal op de offerende priester in het Heilgdom en terzelfder tijd ook op Joachim, die zich in de voorhal bevond, nederviel. De offerhandeling werd een tijd gestaakt, omdat men met ontzetting voelde dat er iets bovennatuurlijks plaats greep. Ik zag nu, dat twee priesters, als op bevel van God, zich tot Joachim begaven en hem langs de zijvertrekken naar het Heiligdom voerden, tot bij het gouden reukofferaltaar.

Nu legde de priester iets op het reukaltaar. Het waren geen losse wierookkorrels, maar een samengeknede massa, doch ik ken de samenstelling niet meer. Deze massa brandde met grote rookwolken op het gouden reukaltaar voor het allerheiligste en verspreidde een welriekende geur. Ik zag nu dat de priester het Heiligdom verliet en Joachim alleen achterbleef.

Terwijl het reukoffer verbrandde zag ik Joachim in vervoering met uitgestrekte armen op de knieën liggen. Ik zag, hoe aan hem, evenals later aan Zacharias bij de belofte van Johannes De Doper, een engel in lichtende gestalte verscheen. Hij sprak tot hem zn gaf hem een papierstrook, waarop met lichtende letters deze drie namen geschreven stonden: Helia, Anna, Mirjam (Maria) en bij de naam van Maria zag ikde afbeelding van een kleine Ark des Verbonds of van een klein tabernakel. Joachim hiel dit voorwerp op zijn borst, onder zijn kleed. De egenel sprak tot hem dat Anna's vruchtbaarheid hem niet tot schande, maar tot roem zou verstrekken, want wat zijn vrouw in haar schoot ging ontvangen, zou de onbevlekte vrucht zijn van Gods zegen door hem, het toppunt van de zegen van Abraham.

Toen Joachim dit niet scheen te begrijpen, leidde de engel hem tot achter het voorhangsel, dat van de toegang tot het Allerheiligste nog zo ver verwijderd was, dat men er kon staan, en ik zag den engel de Ark des Verbonds naderen en er iets uit wegnemen. Het scheen mij toe, als hiel hij voor Joachims mond een schitterende kogel of lichtkrans, met het bevel er op te ademen en dan toe te zien. Onder Joachims adem ontstonden, naar het mij voorkwam, verschillende beelden in een lichtkrans, en hij zag ze. Zijn adem had de krans niet dof doen worden, en de engel zi hem, dat even rein als deze kogel onder de adem van zijn mond gebleven was, even rein het kind van Anna zou ontvangen worden.

Toen was het, als zag ik de engel de lichtkrans omhoog heffen, en steeds groter in omvang werd, en als door een opening zag ik een reeks van beelden, van de val der mensen af tot hun verlossing. Het was of zich een hele wereld daarin vertoonde. Ik kon alles goed kennen, maar het is mij niet mogelijk het in bijzonderheden weer te geven.

Bovenaan zag ik de Heilige Drievuldigheid en daaronder aan één zijde het Paradijs. Nu kwamen Adam en Eva, de zondeval, de voorspelling van de verlossing, alle voorafbeeldingen dienaangaande, Noë, de Zondvloed, de Ark, de zegen door Abraham ontvangen, de overgang op Isaak, Abrahams eerstgeborene, van Isaak op Jacob en dan hoe Jacob door de engel ontnomen werd, hoe de zegen vervolgens op Jozef van Egypte overging, Mozes en de Allerheiligste Ark des Verbonds. Ook zag ik hoe het uitverkoren volk dit heiligdom vereerde. Ik zag alle geslachten voorafgaand aan de stam van de Heilige Maagd en de Zaligmaker, zoals die in de schriften en bij de profeten vermeld worden.

Ik zag grote steden, torens, paleizen, tronen, poorten, tuinen, bloemen en al deze beelden waren als een brug van licht met elkaar verbonden en allen werden aangegrepen door kwaadaardige dieren en monsterachtige wezens, wat er op wees dat de stal van de Heilige Maagd, uit wie God de Zoon de menselijke gedaante zou aannemen, evenals de heiligen, met veel moeilijkheden en strijden zouden te kampen hebben.

Ik herinner mij ook temidden van die reeks van beelden een tuin te hebben gezien, die rondom door een doornhaag was afgesloten en waarin een menigte slangen en andere walgelijke dieren tevergeefs trachtten binnen te dringen. Ook zag ik een grote en sterke toren die van alle kanten door krijgslieden werd bestormd en die allen naar beneden stortten. Ik zag veel dergelijke beelden die op de geschiedenis van de voorouders van de Heilige Maagd betrekking hadden, en de banden, welke dezelfde tot één geheel vormden, waren zinnebeelden van de overwinning op alle hindernissen en verstoringen, waardoor het uur van de komst van de Messias kon vertraagd worden.

Het was, als had God het zuiverste vlees en bloed gegeven te midden van de mensheid, die er uitzag als een stroom troebel water. Daaraan moest het zich met veel moeite en strijd ontworstelen, terwijl de stroom het trachtte mee te voeren en te bezoedelen. Eindelijk was het, door de ontelbare genaden van God en door de trouwe medewerking van de mensen, na dikwijls besmet en weer gereinigd te zijn, terecht gekomen in de stroom, die altijd opnieuw vloeit en daaruit steeg de Heilige Maagd op, uit wie het Woord vlees is geworden en die onder ons gewoond heeft.

Onder deze voorafbeeldingen, die ik in een lichtkrans zag, waren er vele, die ook in de litanie van Lorette genoemd worden, die ik altijd met een grote godsvrucht vereer, als ik deze bid. Deze reeks van beelden ontwikkelde zich nog verder tot aan de algehele vervulling van de barmhartigheid Gods tegenover de voortdurende verdeeldheid van de vervallen mensheid en de reeks werd besloten aan de andere zijde van de lichtkrans door het Hemelse Jeruzalem aan de voeten van de troon van God. Toen ik dit alles had gezien, verdween de lichtkrans. Ik meen dat het deze openbaring was die Joachim in een visioen van de engel ontving en die ik nu ook mocht zien. Als ik dergelijke verschijningen heb, zie ik ze altijd in een krans van licht.

Joachims ontvangt de zegen van de Ark des Verbonds

Ik zag nu, dat de engel Joachims voorhoofd met de toppen van duim en wijsvinger tekende en zalfde en hoe hij hem iets, dat glinsterde, te eten gaf. Ook liet hij hem uit een kleine blinkende beker, die hij met twee vingers vasthield, een lichtende vloeistof drinken. De beker had de vorm van de kelk van het Laatste Avondmaal, maar zonder voet. De spijziging scheen mij uit een tarwe-aar en een kleine druif van licht te bestaan, en ik bemerkte, dat na de nuttiging alle zondige begeerte en onreinheid uit Joachim verdwenen waren.

Ik zag vervolgens, dat de engel aan Joachim de volheid van de zegen toekende, door God aan Abraham geschonken en die uit Jacobs zoon, Jozef, het heilige van de Ark des Verbonds, de woonplaats van God onder zijn volk geworden was. Hij gaf aan Joachim op dezelfde wijze de zegen. Dit heb ik ook bij een andere gelegenheid gezien, toen namelijk Abraham door een engel de zegen ontving, slechts met dit verschil, dat de zegen van Abraham uit de borst van de engel, en die aan Joachim uit het Allerheiligste scheen voort te komen.

Het was bij de Abrahams zegen, alsof God zelf de genade van deze zegen had ingesteld, om deze te schenken aan de vader van het toekomstige volk, opdat uit deze de steen tot de bouw van Zijn tempel zou voortkomen. Toen Joachim deze zegen ontving, was het alsof de engel het heiligdom van de zegen uit het tabernakel van de tempel nam. Het was alsof de engel het aan een priester gaf, opdat uit deze het heilig vat zou gevormd worden. Ik kan het niet in woorden uitdrukken, omdat dit het ongeschonden Allerheiligste is, dat door de zondeval der eerste ouders voor alle mensen verloren ging.

Ik heb van mijn vroegste jeugd, in mijn talrijke visioenen uit het Oude Testament, zeer dikwijls in de Ark des Verbonds gezien en hierbij steeds het gevoel gehad, alsof ik mij werkelijk in een kerk bevond, maar ik was dan altijd bedrukt en angstig. Ik zag daarin niet alleen de Tafelen van de Wet met de door God geschreven woorden, maar ook een geheime tegenwoordigheid van God zelf, en deze leek wel op de oorsprong van wijn en tarwe, van vlees en bloed van het toekomstig offer van de verlossing. Het was deze zegen, uit wiens genade en onder godvruchtige medewerking volgens de voorschriften der Wet, de stam moest voortkomen, waaruit uiteindelijk de smetteloze bloem is ontsproten, in welke het Woord Vlees en God Mens is geworden, die ons zijn vlees en bloed, zich zelf met godheid en mensheid zou schenken in het Heilig Sacrament, waardoor wij het eeuwige leven verkrijgen.

Ik heb die geheimvolle tegenwoordigheid in de Ark des Verbonds alleen gemist, als zij in de handen van de vijanden gevallen was. Dan werd het heiligdom bij de hogepriester of ergens bij een profeet verborgen gehouden. Alleen met de Tafelen der Wet, zonder het heiligdom, kwam mij de Ark des Verbonds voor als de tempel der Samaritanen op de Garizim, of zoals in onze dagen in een kerk alleen de Heilige Schrift tegenwoordig is en niet het Heilig Sacrament.

In de Ark des Verbonds van Mozes, die in Salomons tempel heeft gestaan, zag Ik het Allerheiligste onder de gedaante van twee doorschijnende lichtjes in een lichtend omhulsel. Toen echter de engel aan Joachim deze zegen gaf, leek het mij alsof hij iets wierp dat schitterde en op de kiem van een plant geleek, in de vorm van een schitterende boon tussen het op de borst geopende kleed van Joachim. Ook toen Abraham de zegen ontving, geschiedde het op deze wijze, en de zegen bleef in hem werkzaam op de door God bepaalde wijze, tot hij hem overgaf aan zijn eerstgeboren zoon Isaak, en van deze op Jacob en van Jacob door de engel op Jozef. Van Jozef en zijn echtgenote kwam hij weer in meer omvattende betekenis terug in de Ark des Verbonds.

Ik vernam dat de engel omtrent dit geheim aan Joachim het stilzwijgen oplegde, en leerde daaruit de reden kennen, waarom later Zacharias, de vader van Johannes de Doper, zijn spraak verloor, toen hij van de engel Gabriël bij het reukofferaltaar de zegen en de belofte van de vruchtbaarheid van Elisabeth ontvangen had. Mij werd geopenbaard, dat Joachim met deze zegen de heiligste vrucht en de volheid van de zegen van Abraham, de zegen tot de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd ontving, die de kop van de slang verpletteren zou.

De engel leidde hierop Joachim weer naar het Heilige terug en verdween. Joachim zonk echter in geestesverrukking verstijfd ter aarde. Zo vonden de priesters hem bij hun terugkeer met een van vreugde stralend gelaat. Zij hielpen hem eerbiedig recht en zetten hem in de open lucht op een zetel, waarop slechts priesters mochten plaats nemen. Zij wasten zijn gelaat en probeerden hem uit zijn bedwelming te doen ontwaken met sterkriekende middelen. Toen Joachim dit tot zich had genomen kwam er een glans op zijn gelaat en zag hij er werkelijk verjongd uit.

Joachim en Anna onder de Gouden Poort

Joachim was op Gods bevel in het Heiligdom gevoerd en werd nu door eenzelfde ingeving naar de heilige gang gevoerd, die onder de bodem van de tempel en de Gouden Poort heenliep. Ik heb bij de bouw van de tempel mededelingen omtrent de betekenis het ontstaan van deze gang ontvangen, alsook omtrent diens bestemming. Ik kan mij echter niet alles meer herinneren. Ik geloof dat, met  het gebruik van deze gang, een godsdientige handeling rond verzoening en het zegenen van onvruchtbaren verbonden was. Onder zekere omstandigheden, bijvoorbeeld bij reiniging, verzoening, vrijspraak, enz... werd men langs deze weg gevoerd.

Op de plaats, waar de offerdieren geslacht werden, werd Joachim door de priesters deze gang binnengeleid. De priesters verwijderden zich toen en Joachim ging verder op de hellende weg.

Anna was met de dienstmaagd, die de offerduiven in traliekorven droeg, eveneens de tempel binnengegaan. Zij had het offer afgegeven en aan een priester gezegfd dat zij, op bevel van een engel, haar man onder de Gouden Poort moest ontmoeten. Ik zag nu ook, hoe zij door priesters en vergezeld van eerbiedwaardige vrouwen, waaronder ik ook de profetes Anna meende te herkennen, tot aan een ingang aan de andere zijnde van de heilige gang gevoerd werd, waarna de geleiders haar verlieten.

Deze onderaardse gang zag er zeer wonderbaar uit. Joachim was door een kleine poort in de diepte afgedaald. Aanvankelijk was de gang smal, maar deze verbreedde naar het einde toe. De wanden hadden een goudgroene glans en van boven viel er een roodachtig licht naar binnen. Ik zag fraaie zuilen als bomen die met wijnstokken waren omringd.

Toen Joachim ongeveer een derde gedeelte van de gang doorlopen had, kwam hij aan een plek, met in het midden een zuil die op een palmboom met neerhangende bladeren en vruchten leek. Daar ontmoette hij Anna, stralend van vreugde. Zij omhelsen elkaar vol heilige blijdschap en spraken van hun geluk. Beiden waren opgetogen en omgeven door een lichtwolk. Ik zag dat dit licht uitging van een grote schare engelen, die iets als een hoge, schitterende toren droegen, en Anna en Joachim omzweefden. Deze toren had dezelfde vorm van de Toren van David en de Ivoren Toren die ik in de Litanie van Lorette meen te zien. Het leek alsof deze toren verdween tussen Anna en Joachim, die door een zee van licht werden omgeven.

Ik begreep nu dat, door de aan Anna en Joachim geschonken genade, Maria's ontvangenis even onbevlekt had plaatsgevonden, als wanneer dit zonder de zondeval van de eerste mensen zou hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd had ik een onbeschrijfelijk visioen. De hemel opende zich boven hun hoofden en ik zag, hoe de Heilige Drievuldigheid en alle Engelen zich verblijdden overde geheimvolle genade, welke de ouders van de Heilige Maagd daar ontvangen hadden. Anna en Joachim begaven zich nu, God lovend, naar de uitgang onder de Gouden Poort. De weg werd aan het einde weer steil. De uitgang bevond zich onder een hoog en schoon gewelf, een soort kapel, waar vele lichten brandden. Hier werden zij door de priesters ontvangen, die hen uitgeleide deden.

Het deel van de tempel, waarboven zich de zaal van het Synedrium bevond, lag meer boven het middengedeelte van de onderaardse gang. Bij het einde ervan bevinden zich, naar ik meen, de woningen van de priesters aan wie de zorg voor de tempelgewaden was opgedragen. Joachim en Anna kwamen nu bij een bocht, aan de uiterste rand van de tempelberg gelegen en grenzend aan het dal van Josaphat. Nadat Joachim en Anna de woning van een priester hadden bezocht, zag ik hen met hun ondergeschikten de terugreis naar hun woonplaats aanvatten.

In Nazareth richtte Joachim een feestmaaltijd in en spijsde vele armen en deelde milde aalmoezen uit. Ik zal het heilige echtpaar vervuld van warme dank tegenover God, die hen zo een grote barmhartigheid verleend had en dikwijls ontwaardde ik de tranen in hun ogen, wanneer zij in gebed verzonken waren. Ik ontving bij deze gelegenheid nog de verklaring dat de Heilige Maagd in volmaakte reinheid en heilige gehoorzaamheid door haar ouders is verwekt. Nadien hebben deze in voortdurende onthouding van elkander geleefd, in de grootste godsvrucht en totaal overgegeven aan God.

Tegelijkertijd werd mij duidelijk getoond, dat de reinheid, kuisheid en de onthouding der ouders en hun strijd tegen alles wat onrein is, een onmetelijke invloed uitoefenen op de heiligheid van de kinderen die zij verwekken, en hoe alle onthouding na de ontvangenis vele kiemen van de zonde van de vrucht afwenden. Over het algemeen zag ik, dat buitensporigheid en overdaad, de oorzaak waren van onvolmaaktheid en zonde.