Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

mrt

28



Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 7

  
 
Download PDF

Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 7

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

413. Witte Donderdag, 18.4

Deze ochtend hoorde ik deze woorden: "Vanaf vandaag tot de Verrijzenis zult ge Mijn aanwezigheid niet meer ervaren, maar uw ziel zal vervuld zijn met een smachtend verlangen." Aanstonds overstroomde een smachtend verlangen mijn ziel. Ik voelde de scheiding van mijn welbeminde Jezus en toen het ogenblik van de Heilige Communie naderde, zag ik in de kelk op elke Hostie het smartelijk aangezicht van Jezus. Nadien doorstond ik in mijn hart een nog groter verlangen.

414. Op Goede Vrijdag, om drie uur in de namiddag, hoorde ik bij het betreden van de kapel deze woorden: "Ik verlang dat deze Beeltenis openbaar vereerd wordt." Plots zag ik de Heer Jezus in grote pijnen stervend op het kruis en uit Zijn Hart daalden dezelfde twee stralen neer als op de Beeltenis.

415. Zaterdag. Tijdens de vespers zag ik de Heer Jezus in een schitterend licht als de zon, in een licht gewaad, en Hij zei me: "Dat uw hart zich verheuge." Een grote vreugde overstroomde mij, en de aanwezigheid van God, die een onzegbare schat is voor de ziel, doordrong mij geheel en al.

416. Toen de Beeltenis [114] uitgesteld werd, zag ik de levende beweging van de hand van Jezus, die een groot kruisteken maakte. De avond van dezelfde dag, toen ik in mijn bed lag, zag ik die Beeltenis zweven over de stad die met strikken en netten overspannen was. Toen Jezus voorbijkwam sneed Hij al die netten door en op het einde maakte Hij een groot kruisteken en verdween. Ik zag me omgeven door een groot aantal boosaardige wezens die brandden van een enorme haat tegen mij. Hun mond spuwde alle soorten dreigementen. Toch heeft geen enkele mij aangeraakt. Na een tijdje verdween deze verschijning, maar het duurde lang vóór ik kon inslapen.

417. Vrijdag, toen ik te Ostra Brama was voor de feestelijkheden waaronder de Beeltenis was uitgesteld, woonde ik de preek bij van mijn biechtvader. Het was de eerste preek over de Goddelijke Barmhartigheid, die Jezus reeds zo lang verlangd had. Toen hij over de grote barmhartigheid van de Heer begon te spreken kreeg de Beeltenis een levend uitzicht en de stralen drongen binnen in de harten van de verzamelde personen. Bij het zien van de genade Gods werd mijn ziel overstroomd met grote vreugde. Ik hoorde deze woorden: "Gij zijt de getuige van Mijn barmhartigheid, gij zult eeuwig vóór Mijn troon staan als een levende getuige van Mijn barmhartigheid."

418. Toen de preek gedaan was, wachtte ik niet tot het einde van de dienst, daar ik haast had terug naar huis te gaan. Ik deed enkele stappen maar een groot aantal duivels versperde mij de weg, ze bedreigden me met vreselijke martelingen en ik hoorde stemmen: "Zij heeft ons alles ontrukt waar wij zoveel jaren voor gewerkt hebben." Toen ik hen vroeg: "vanwaar komen jullie zo talrijk?" antwoordden deze boosaardige gestalten: "Uit de mensenharten, kwel ons niet."

419. Ik zag hun vreselijke haat tegen mij en vroeg onmiddellijk de hulp in van mijn Engelbewaarder en dadelijk stond  een stralende gestalte naast mij. En hij zei me: "Vrees niet, bruid van mijn Heer, zonder Zijn toestemming doen deze geesten u geen enkel kwaad." Dadelijk verdwenen deze boze geesten en mijn trouwe Engelbewaarder begeleidde mij op zichtbare wijze tot thuis. Zijn blik was bescheiden en vredig, een vuurstraal ontsprong aan zijn voorhoofd.

O Jezus, ik zou me een leven lang willen pijnigen en lijden om dat ene moment dat ik Uw heerlijkheid, Heer, en het voordeel van de zielen zag.

420. Zondag, 28.4.1935

Beloken Pasen. Feest van de Barmhartigheid van de Heer, einde van het Jubeljaar van de Verlossing. Toen we naar de feestelijkheden gingen, sloeg mijn hart van vreugde omdat deze twee feestelijkheden zo nauw verenigd zijn. Ik bad de Heer om barmhartigheid voor de zielen van de zondaars. Na de dienst nam de priester het Allerheiligste Sacrament om de zegen te geven. Toen zag ik Jezus precies zoals Hij voorgesteld wordt op de Beeltenis. De Heer verleende Zijn zegen en de stralen verspreidden zich over de ganse wereld. Plots zag ik een ontoegankelijke klaarte die de vorm had van een kristallen woning, gevlochten met lichtbronnen, voor schepsel noch geest toegankelijk. In deze klaarheid zag ik drie deuren [en Jezus ging in de gestalte als op de Beeltenis in die klaarte] door de tweede deur, in het binnenste van de eenheid binnen. Het is een Drie-Eenheid die de onbegrijpelijke Oneindigheid is. Toen hoorde ik een stem: "Dit feest komt uit mijn barmhartigheid en is in de diepte van Mijn oneindige liefde bevestigd. Elke ziel die gelooft en vertrouwen heeft in Mijn barmhartigheid zal ze bekomen." Ik heb me diep verheugd in de goedheid en de grootheid van mijn God.

421. 29.4.1935. De dag vóór de uitstelling van deze Beeltenis, ben ik met onze moeder overste naar onze biechtvader [115] gegaan. Toen de Beeltenis ter sprake kwam, vroeg hij één van de zusters om hem te komen helpen om groene kransen te vlechten. Moeder overste antwoordde dat zuster Faustina hem zou helpen. Dat gaf mij veel vreugde. Thuisgekomen begon ik onmiddellijk groen klaar te maken en met de hulp van een leerlinge hebben we het gebracht, geholpen door een persoon die in de kerk werkt. Om zeven uur 's avonds was alles gereed en hing de Beeltenis. Maar bepaalde dames hadden gezien dat ik daar rondliep, ik hinderde zeker meer dan te helpen. De volgende dag vroegen ze aan de zusters wat deze mooie Beeltenis was en wat ze betekende; jullie moeten het zeker weten want één van jullie was gisteren bij het versieren van de Beeltenis. Deze zusters waren er zeer over verbaasd, want ze wisten er niets van, iedereen wou de Beeltenis zien en onmiddellijk verdachten ze mij en zegden: "Zuster Faustina weet zeker alles."

Toen men mij ondervroeg, bewaarde ik het stilzwijgen, want ik kon de waarheid niet zeggen. Maar mijn zwijgen vermeerderde hun nieuwsgierigheid. Ik verdubbelde de waakzaamheid om niet te liegen terwijl ik de waarheid verzweeg, want ik had daartoe geen toestemming. Dan begonnen ze hun ontevredenheid te uiten en mij openlijk te verwijten hoe het zijn kon dat buitenstaanders het wisten en zij niet. Men begon verschillende oordelen over mij te vellen. Drie dagen heb ik veel geleden, maar een ongekende kracht vervulde mijn ziel. Ik verheugde me voor God te kunnen lijden en voor de zielen die deze dagen Zijn barmhartigheid verkregen hebben. Wanneer ik de vele zielen zie die deze dagen de goddelijke barmhatigheid verkregen hebben, houd ik de laster en mijn lijden voor niets, zelfs de grootste en zelfs al ze zouden duren tot het einde van de wereld, want ze komen ten einde, terwijl de zielen, die zich daardoor bekeerden, gered zijn van lijden zonder einde. Het was me een grote vreugde te zien hoe anderen terugkeerden tot de bron van het geluk, in de schoot van de goddelijke barmhartigheid.

422. Als ik de toewijding en opoffering zie van eerwaarde heer Sopocko voor dit werk, bewonder ik zijn geduld en nederigheid. Het heeft hem niet alleen veel moeite en tegenkantingen gekost maar ook veel geld; want hij heeft alle uitgaven betaald. Ik zie dat de goddelijke Voorzienigheid hem heeft voorbereid om dit werk van de barmhartigheid uit te voeren nog vóór ik daarom gebeden heb. O hoe verrassend zijn Uw wegen, mijn God, gelukkig de zielen die de stem van Uw genade volgen.

423. Loof, mijn ziel, de Heer, voor alles en prijs Zijn barmhartigheid want Zijn goedheid is oneindig. Alles zal voorbijgaan, maar Zijn barmhartigheid heeft grenzen noch einde. Hoewel de boosaardigheid grenzen bereikt, is de barmhartigheid grenzeloos.

O mijn God, zelfs in de straffen waarmee Gij de aarde treft, zie ik de afgrond van Uw Barmhartigheid; door hier te straffen, verlost Gij van de eeuwige pijnen. Verheug u, elk schepsel, want ge zijt dichter bij God, in Zijn oneindige barmhartigheid, dan een baby bij het hart van zijn moeder. O God, voor de grootste zondaars die oprecht berouw hebben, zijt Gij het medelijden zelf; hoe groter de zondaar, hoe meer hij recht heeft op Gods barmhartigheid.

424. Op een bepaald ogenblik, 12.5.1935.

's Avonds had ik me nauwelijks in bed neergelegd of ik sliep in. Vlugger nog dan ik ingeslapen was, werd ik gewekt. Een klein Kindje kwam bij mij en wekte mij. Het was één jaar oud, en ik was verwonderd dat het zo goed kon spreken, want op deze leeftijd spreken de kinderen helemaal nog niet of toch onduidelijk. Het was onbeschrijflijk mooi en het leek op het Kindje Jezus. Het zei me deze woorden: "Kijk naar de hemel." Toen ik naar de hemel keek, zag ik de sterren en de maan die schitterden; dan vroeg het Kindje mij: "Ziet ge die maan en die sterren?" Ik zei dat ik ze zag, en het vervolgde: "Deze sterren zijn de zielen van de trouwe christenen, de maan, de zielen van de kloosterlingen. Ge ziet het grote verschil tussen de maan en de sterren, zo is er in de hemel verschil tussen de ziel van een religieus en die een trouwe christen." Het voegde er aan toe: "De ware grootheid ligt in de liefde tot God en in de nederigheid."

425. Dan zag ik een ziel die zich in vreselijke martelingen van het lichaam scheidde. O Jezus, nu ik dit moet schrijven, beef ik bij het zien van alle wreedheden die tegen haar getuigden... Ik zag zielen van kleine kinderen en grotere, tegen de negen jaar, die uit een soort modderige gracht kwamen. Die zielen waren afschuwelijk en weerzinwekkend, gelijk verschrikkelijke monsters en ontbindende kadavers, maar die kadavers leefden en getuigden met luide stem tegen deze stervende ziel, en de ziel die ik in stervensnood zag, was een ziel die grote eer en applaus ontvangen had van de wereld en waarvan het einde leegte en zonde was. Tenslotte kwam een vrouw naar buiten die in een schort tranen droeg. Ook zij getuigde met kracht tegen haar.

426. O vreselijk uur waarin men al zijn daden in hun naaktheid en ellende moet zien, geen enkele gaat verloren, ze zullen ons trouw begeleiden tot op de dag van Gods oordeel. Ik heb woorden noch vergelijkingen om zo'n vreselijke dingen uit te drukken, en hoewel het me leek dat deze ziel niet veroordeeld was, toch verschilden haar martelingen in niets van deze van de hel. Er is alleen dit verschil, dat ze eens zullen ophouden.

427. Na een ogenblik zag ik terug hetzelfde Kindje dat mij had gewekt, het was wonderlijk schoon. Het heeft deze woorden herhaald: "De ware grootheid van de ziel ligt in de liefde tot God en in de nederigheid." En ik vroeg aan dit Kindje: "Vanwaar weet Gij dat de ware grootheid van de ziel in de liefde tot God en in de nederigheid ligt, alleen theologen kunnen zulke dingen weten, en Gij, Gij hebt zelfs de catechismus nog niet geleerd, hoe weet Gij het." Het antwoordde: "Ik weet het, Ik weet alles, en tegelijk verdween het."

428. Ik kon niet terug inslapen. Mijn geest was moe van na te denken over wat ik gezien had. O mensenzielen, wat erkent gij laat de waarheid. O afgrond van Gods barmhartigheid, giet U zo vlug mogelijk uit over de ganse wereld, zoals Gij Zelf hebt gezegd.

429. Mei 1935. Op een bepaald ogenblik, toen ik de grootheid begreep van de plannen van God over mij, werd ik door hun grootheid verschrikt en voelde ik me niet in staat ze te volbrengen. Ik begon innerlijke gesprekken met Hem te vermijden en verving die tijd door mondgebeden. Ik deed het uit nederigheid maar ik zag weldra dat het geen ware nederigheid was, maar een grote bekoring van satan. Toen ik eens een boek nam voor geestelijke lezing in plaats van het gebed, hoorde ik duidelijk deze krachtige woorden in mijn ziel: "Gij zult de wereld voorbereiden op Mijn laatste komst." Deze woorden hebben een diepe indruk op mij nagelaten, en hoewel ik deed alsof ik ze niet gehoord had, begrijp ik ze goed en had ik geen enkele twijfel.

Op een andere dag, moe van deze strijd tussen mijn liefde voor God en mijn voortdurende weigering omwille van mijn onvermogen dit werk te volbrengen, wou ik de kapel verlaten, maar een kracht verhinderde het mij, ik voelde mij machteloos. Toen hoorde ik deze woorden: "Gij wilt uit de kapel gaan, maar ge zult niet uit Mij gaan, want Ik ben overal. Uit uzelf zult ge niets doen, maar met Mij kunt ge alles."

430. Toen ik in de loop van de week naar mijn biechtvader [116] ging, heb ik hem de toestand van mijn ziel onthuld, vooral het feit dat ik de innerlijke omgang met God meed. Ik kreeg het antwoord dat het mij niet is toegestaan het innerlijk gesprek met God te mijden, maar dat ik intens moest luisteren naar de woorden die Hij spreekt.

431. Ik heb de aanwijzingen van de biechtvader uitgevoerd en bij de eerste ontmoeting met de Heer ben ik aan zijn voeten neergevallen en, met een gebroken hart, heb ik Hem voor alles vergeving gevraagd. Toen heeft Jezus me van de grond opgeraapt, me naast Hem doen zitten en me mijn hoofd op zijn borst laten leggen, zodat ik de wensen van Zijn allerzoetste Hart kon verstaan en beter aanvoelen. Toen zei Jezus mij deze woorden: "Mijn dochter, heb van niets schrik, Ik ben altijd met u: al uw vijanden zullen u slechts schaden in de mate dat Ik het hen toesta. Gij zijt Mijn woonplaats en Mijn voortdurende rust, voor u ga Ik de hand, die straf, tegenhouden, wegens u zegen Ik de aarde."

432. Op hetzelfde moment voel ik als een vuur in mijn hart, ik voel mijn zintuigen afnemen, ik weet niet meer wat er rondom mij gebeurt, ik voel de blik van de Heer mij doordringen, ik erken goed Zijn grootheid en mijn ellende, een vreemd lijden neemt mijn ziel in en zo'n vreugde dat ik ze met niets vergelijken kan, ik voel mij machteloos in de armen van God. Ik voel dat ik in Hem ben en dat ik smelt in Hem als een druppel water in de oceaan. Ik kan niet uitdrukken wat zich in mij afspeelt. Na zo'n innerlijk gebed, voel ik in mij de kracht en de macht om de moeilijkste deugden te beoefenen, ik voel een afkeer voor alle dingen die de wereld hoogschat, ik verlang met gans mijn ziel naar eenzaamheid en stilte.

433. 5.1935. Tijdens het veertigurengebed [117], zag ik het gezicht van Jezus in de heilige Hostie die in de monstrans uitgesteld was. Jezus keek met welwillendheid naar iedereen.

434. Tijdens de heilige Mis zie ik dikwijls het Kindje Jezus. Hij is buitengewoon mooi en schijnt bijna één jaar te zijn. Eens toen ik tijdens de heilige Mis in onze kapel datzelfde Kindje zag, werd ik gegrepen door een waanzinnig verlangen en een onweerstaanbare zin het altaar te naderen en het Kindje Jezus in mijn armen te nemen. En op dat moment, kwam het Kindje Jezus naast mij, naast mijn bidstoel en met Zijn twee handjes leunde Het op mijn schouder, bevallig en vreugdevol, met Zijn diepe en doordringende blik. Maar toen de priester de Hostie brak, was Jezus terug op het altaar en werd hij gebroken en door de priester genuttigd.

Na de heilige Communie zag ik dezelfde Jezus in mijn hart, en gedurende de ganse dag voelde ik Hem lichamelijk, werkelijk in mijn hart aanwezig. Onbewust omgaf mij een diepe ingetogenheid, en ik sprak met niemand, ik vermeed zo als goed mogelijk de aanwezigheid van mensen, ik antwoordde altijd op de vragen over mijn taken, daarbuiten, geen woord.

435. 9.6.1935. Pinksteren. 's Avonds toen ik door de tuin kwam, hoorde ik deze woorden: "Gij gaat samen met uw medezusters u inspannen om door het gebed barmhartigheid te bekomen voor uzelf en voor de wereld." Ik had begrepen dat ik in de Congregatie waarin ik nu ben niet zou blijven [118]. Ik zie duidelijk dat God van mij iets anders wil; nochtans blijf ik me onophoudelijk bij God verontschuldigen en Hem zeggen dat ik onbekwaam ben dit werk te volbrengen. Jezus, Gij weet goed dat ik niet geschikt ben. Dan begon ik mijn zwakheden op te sommen voor de Heer, en ik verstopte mij achter hen opdat Hij zou erkennen dat mijn weigering gegrond was, en dat ik onbekwaam ben Zijn plannen uit te voeren.

Toen hoorde ik deze woorden: "Vrees niet, Ikzelf zal alles wat u ontbreekt vervolledigen." Deze woorden doordrongen mij tot op de bodem van mijzelf en ik begreep nog beter mijn ellende, ik begreep dat het woord van de Heer levend is en dat het doordringt tot op de bodem van de ziel. Ik begreep dat God een volmaaktere levenswandel van mij eist, nochtans ging ik door met mijn onbekwaamheid als excuus te gebruiken.

436. 29.6.1935. Toen ik sprak met mijn zielebegeleider [119] over de verschillende punten die de Heer van mij vereiste, dacht ik dat hij zou antwoorden dat ik onbekwaam was deze dingen te volbrengen, dat de Heer Jezus zo'n ellendige ziel als ik niet gebruikt voor geen enkel van de werken die Hij wil doorvoeren. Nochtans hoorde ik deze woorden, dat God meestal juist deze zielen kiest om Zijn plannen uit te voeren. Deze priester, geleid door Gods' Geest, doorvorste de geheimen van mijn ziel, de meest verborgen geheimen die tussen mij en God bestonden, waarvan ik hem nog nooit gesproken had; en ik had er hem niet over gesproken omdat ik ze zelf niet goed begreep, en de Heer had mij niet uitdrukkelijk het bevel gegeven erover te spreken. Ziedaar dit geheim: God verlangt dat er een Congregatie komt die Zijn Barmhartigheid aan de wereld verkondigt en die ook door haar gebeden voor de wereld bekomt.

437 Toen de priester mij vroeg of ik geen dergelijke ingevingen had, antwoordde ik dat ik geen duidelijke bevelen had, nochtans op dat ogenblik doordrong een licht mijn ziel en begreep ik dat de Heer door zijn mond sprak. Ik verdedigde mij tevergeefs met te zeggen dat ik geen uitdrukkelijk bevel had want, tegen het einde van het gesprek, zag ik de Heer Jezus op de drempel zoals Hij geschilderd is op de Beeltenis, en Hij zei me: "Ik verlang dat zo een Congregatie bestaat [120]." Dit heeft maar een ogenblikje geduurd. Nochtans heb ik er niet onmiddellijk over gesproken, maar ik was gehaast om naar huis terug te keren en ik herhaalde de hele tijd aan de Heer: "O God, ik ben niet in staat Uw plannen te verwezenlijken". Maar, eigenaardig genoeg, sloeg Jezus geen acht op mijn roepen, maar Hij verlichtte mij en liet mij verstaan hoe aangenaam dit werk Hem was. Hij hield geen rekening met mijn zwakheden maar liet mij weten hoeveel moeilijkheden ik te overwinnen zou hebben. En ik, Zijn arm schepsel, kon niets anders zeggen dan: "ik ben daartoe onbekwaam, o mijn God".

440. O mijn Schepper en Heer, ziehier heel mijn wezen. Beschik over mij volgens Uw goddelijk goeddunken, naar Uw goddelijke plannen en Uw onpeilbare barmhartigheid. Mocht elke ziel erkennen hoe goed de Heer is, zou geen enkele ziel angst hebben in Zijn vertrouwelijkheid te leven, of uitvluchten te zoeken in haar onbekwaamheid om de goddelijke uitnodigingen tot later uit te stellen, want dat bevalt de Heer niet. Er is geen ellendiger ziel dan de mijne, ik ken mij werkelijk en het verbaast mij dat de majesteit van God zich zo verlaagd heeft. O eeuwigheid, het lijkt mij dat ge te kort zult zijn om de oneindige barmhartigheid van de Heer te prijzen.

441. Eens, toen tijdens de Sacramentsdag-processie de Beeltenis op het altaar uitgesteld was [121] en toen de priester er het Allerheiligste Sacrament neerzette en het koor begon te zingen, gingen de stralen van de Beeltenis door de heilige Hostie en verspreidden zich over de gehele wereld. Toen hoorde ik deze woorden: "Door u zoals door deze Hostie, zullen de stralen van de barmhartigheid naar beneden komen over de wereld." Op deze woorden greep een grote vreugde mijn ziel aan.

442. Eens toen mijn biechtvader [122] zoals gewoonlijk de heilige Mis opdroeg, zag ik vanaf de offerande het Kindje Jezus op het altaar. Dan, juist vóór de opheffing, verdween de priester uit mijn ogen en alleen Jezus bleef, toen het moment van de opheffing naderde, nam Jezus de Hostie en de kelk in Zijn handjes en hief ze samen op, naar de hemel kijkend. Kort daarna zag ik weer mijn biechtvader, en ik vroeg aan het Kindje Jezus waar de priester was toen ik hem niet zag. Hij antwoordde mij: "In Mijn Hart." Meer kon ik van de woorden van Jezus niet begrijpen.

443. Eens hoorde ik deze woorden: "Ik verlang dat gij in de geheimste diepten van uw ziel leeft van Mijn wil." Ik dacht na over deze woorden die me recht naar het hart gingen. Het was biechtdag van de Congregatie [123]. Welnu tijdens mijn biecht, toen ik mij van mijn zonden beschuldigd had, herhaalde de priester, woord voor woord, wat Jezus me tevoor gezegd had.

444. Deze priester zei me deze diepe woorden, dat er drie graden zijn in het volbrengen van de goddelijke wil: de eerste, dat de ziel alles volbrengt wat uitwendig vervat is in bevelen en regels; de tweede, dat de ziel de innerlijke inspraken volgt en ze volbrengt; de derde, dat de ziel, overgegeven aan de wil van God, Hem de vrijheid laat over haar te beschikken en dat God met haar doet wat Hem belieft, ze is een gewillig werktuig in Zijn hand. En de priester zei me dat ik in de tweede graad van het volbrengen van de goddelijke wil was en dat ik de derde graad van het volbrengen van de goddelijke wil nog niet bereikt had, maar dat ik me toch moest inspannen deze derde graad van de goddelijke wil te volbrengen. Deze woorden drongen door tot op de bodem van mijn ziel, ik zie duidelijk dat God dikwijls aan de priesters kennis geeft van wat zich afspeelt op de bodem van mijn ziel. Dat verbaast mij niet, maar ik dank God eerder dat Hij zulke uitverkorenen heeft.

445. Donderdag. Nachtaanbidding [124]

Toen ik in de aanbidding kwam, greep een innerlijke ingetogenheid mij onmiddellijk en zag ik Jezus, ontdaan van zijn klederen, vastgemaakt aan een paal en dadelijk begon de geseling. Ik zag vier mannen die om de beurt de Heer met gesels sloegen. Mijn hart begaf bij het zien van deze marteling. De Heer zei me dan deze woorden: "Ik lijd een nog grotere pijn dan deze die ge ziet." En Jezus gaf me te kennen voor welke zonden Hij zich aan de geseling heeft onderworpen, het zijn de zonden van onzuiverheid. O, hoezeer heeft Jezus moreel geleden toen Hij zich aan de geseling onderworpen heeft! Hij zei me dan: "Kijk en zie het menselijk geslacht in zijn huidige toestand." En op hetzelfde moment, zag ik vreselijke dingen: de beulen lieten Jezus in de steek en andere personen deden voort met de geseling, ze grepen de gesels en sloegen de Heer zonder erbarmen. Het waren priesters, religieuzen, broeders en zusters en de hoogste gezagdragers in de Kerk, wat mij erg verbaasde, er waren ook leken van verschillende leeftijden en standen: ze luchtten al hun woede op de onschuldige Jezus. Toen ik dat zag viel mijn hart in een soort doodstrijd. Toen de beulen Hem sloegen, zweeg Jezus en keek Hij in de verte, maar toen die zielen waar ik hoger van sprak Hem begonnen te geselen, sloot Jezus de ogen en een dof vreselijk smartelijk gekreun ademde uit Zijn Hart. En de Heer liet mij tot in de bijzonderheden kennen hoe zwaar de kwaadaardigheid van deze ondankbare zielen was: "Ziet ge, dat is voor Mij een pijnlijker marteling dan de dood." Toen zwegen ook mijn lippen en begon ik in mijzelf de doodstrijd te voelen. En ik voelde dat niemand mij kon troosten, noch me uit die toestand losrukken, behalve Degene die me erin had gezet. De Heer zei me dan: "Ik zie de oprechte pijn van uw hart, die een grote verlichting aan Mijn Hart heeft gebracht, kijk en troost u."

446. Dan zag ik Jezus aan het kruis genageld. Hij hing een tijdje aan het kruis, toen ik een legioen zielen zag, gekruisigd zoals Hij. En ik zag een tweede legioen zielen en een derde. Het tweede legioen was niet genageld op het kruis, maar de zielen hielden het kruis stevig vast in de hand. Het derde legioen was niet gekruisigd, en die zielen hielden het kruis niet stevig vast, maar ze sleurden het achter zich aan en waren ontevreden. Dan zei Jezus me: "Ziet ge, de zielen die in het lijden en in de verachting op Mij gelijken, zullen in de heerlijkheid ook op Mij gelijken en degenen die Mij minder gelijken in het lijden en de verachting, zullen ook minder op mij gelijken in de heerlijkheid."

De meeste gekruisigde zielen waren van de geestelijke stand. Ik heb op het kruis ook zielen gezien die ik ken, wat mij een grote vreugde gaf. Dan zei Jezus mij: "In de meditatie van morgen gaat ge nadenken over wat ge vandaag gezien hebt." En aanstonds was Jezus verdwenen.

447. Vrijdag. Ik was ziek en kon niet deelnemen aan de heilige Mis. 's Morgens om zeven uur zag ik mijn biechtvader de heilige Mis opdragen, en zag ik ook het Kindje Jezus. Op het einde van de heilige Mis verdween het visioen, en ik bevond me in mijn cel, zoals tevoren. Een onbeschrijflijke vreugde greep mij aan, want al kon ik niet aanwezig zijn in de heilige Mis in onze kapel, toch had ik deelgenomen aan de heilige Mis in een ver afgelegen kerk. Jezus kan alles verhelpen.

448. 30 juli 1935. Feest van de heilige Ignatius. Ik heb vurig gebeden tot deze heilige en maakte hem het verwijt, dat hij mij kon aanzien zonder mij te hulp te komen in zo een belangrijke zaken als het volbrengen van de wil van God. Ik zei deze heilige: "O, gij onze patroon, die brandde van liefdevuur en ijver voor de grootste glorie van God, ik bid u nederig, help mij in het volbrengen van Gods plannen." Het was tijdens de heilig Mis. Dan zag ik de heilige Ignatius aan de linkerzijde van het altaar, met een groot boek in de hand. Hij zei me deze woorden: "Mijn dochter, ik ben niet onverschillig tegenover uw zaak, de regel kan aangepast worden binnen deze Congregatie." Hij toonde met de hand het grote boek en verdween. Ik was oneindig gelukkig dat de heiligen zo aan ons denken en dat onze vereniging met hen zo nauw is. O goddelijke Goedheid, wat is de innerlijke wereld schoon, al hier beneden kunnen wij in gemeenschap met de heiligen leven. Ik heb gedurende de ganse dag de nabijheid van deze dierbare patroon gevoeld.

449. 5 augustus 1935: Feest van de Moeder Gods van Barmhartigheid.

Ik heb me op dit feest voorbereid met meer ijver dan de vorige jaren. 's Morgens, heb ik een innerlijke strijd ervaren, bij de gedachte dat ik deze Congregatie moest verlaten die de bijzondere bescherming geniet van Maria. De meditatie gebeurde in deze strijd en ook de eerste heilige Mis. Tijdens de tweede heilige Mis, heb ik de Heilige Moeder gebeden en haar gezegd dat het mij moeilijk valt te scheiden van deze Congregatie, die onder haar bijzondere bescherming geplaatst is. Ik zag dan de Heilige Maagd, onbeschrijfelijk mooi. Ze naderde mij van het altaar naar mijn bidstoel, Ze drukte mij tegen Zich aan, en zei me deze woorden: "Ik ben een Moeder voor u door de ondoorgrondelijke barmhartigheid van God. De ziel die trouw de wil van God volbrengt, is mij het aangenaamst." Zij liet me verstaan dat ik trouw alle wensen van God volbracht en dat ik daarom genade gevonden heb in Haar ogen. "Wees moedig en vrees geen schijnbare hindernissen, maar richt uw blik op het lijden van mijn Zoon en zo zult ge de overwinning behalen."

450. Nachtaanbidding.

Ik voelde mij erg ellendig en het leek mij dat ik geen nachtaanbidding zou kunnen doen. Toch verzamelde ik al mijn wilskracht en hoewel ik gevallen was in mijn cel, schonk ik geen enkele aandacht aan wat me pijn deed.Ik hield het Lijden van Jezus voor ogen. Toen ik in de kapel kwam, begreep ik welk een grote beloning God ons bereidt, niet alleen voor onze goede daden, maar ook voor het oprecht verlangen ze te vervullen. Wat is deze genade van God groot!

O, hoe zoet is het zich af te beulen voor God en voor de zielen. Ik wil geen rust in deze strijd, maar ik ga strijden tot mijn laatste ademtocht, voor de eer van mijn Koning en Heer. Ik zal het zwaard niet neerleggen tot Hij me roept vóór Zijn troon. Ik heb geen vrees voor de slagen, want God is mijn schild. Het is de vijand die schrik van ons zou moeten hebben, en niet wij van hem. Satan behaalt alleen de overwinning over hoogmoedigen en lafaards, want nederigen zijn sterk. Niets kan een nederige ziel verwarren of afschrikken. Ze richt haar vlucht recht op de hitte van de zon en niets kan haar tegenhouden. De liefde laat zich niet gevangen zetten, ze is vrij als een koningin, liefde bereikt God.

451. Eens na de heilige Communie, hoorde ik deze woorden: "Gij zijt onze woning." Op dat moment voelde ik in mijn ziel de aanwezigheid van de Heilige Drieëenheid, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ik voelde dat ik de tempel van God ben, als kind van de Vader. Ik kan dat allemaal niet uitleggen, maar de geest verstaat het zeer goed. O oneindige Goedheid, hoezeer neigt Gij neer naar Uw ellendig schepsel.

452. Als de zielen tot inkeer wilden komen, zou God onmiddellijk tot hen spreken, want het is de verstrooidheid die het woord van de Heer dempt.

453. Eens zei de Heer mij: "Waarom hebt ge angst en beeft ge als ge verenigd zijt met Mij? Het bevalt Mij niet dat een ziel zich laat gaan in ijdele angsten. Wie zou u durven aanraken als ge met Mij zijt? Een ziel is Mij het dierbaarst als ze gelooft in Mijn goedheid en zich helemaal aan Mij toevertrouwt. Ik vervul haar met Mijn vertrouwen en Ik geef haar al wat ze vraagt."

454. Eens heeft de Heer mij gezegd: "Mijn dochter, neem de genaden aan die de anderen versmaden. Neem er zoveel als ge kunt dragen." Op dat ogenblik werd mijn ziel overstroomd met goddelijke liefde. Ik voel dat ik zo nauw met de Heer verenigd ben dat ik geen woorden vind om deze eenheid te omschrijven; daarin voel ik dat alles wat God bezit , alle goederen en alle schatten, van mij zijn, zelfs al houd ik er mij niet veel mee bezig, want Hij volstaat voor mij, Hij alleen. In Hem zie ik alles, buiten Hem niets.

Ik zoek geen geluk, nergens, buiten mijn innerlijk, waar God woont. Ik verheug mij in God, binnenin mezelf, daar verblijf ik onophoudelijk met Hem, daar is mijn innigste omgang met Hem, daar verblijf ik in veiligheid, daar kan de menselijke blik niet doordringen. De Heilig Maagd moedigt mij aan om mij zo tegenover God te gedragen.

455. Als lijden mij overkomt, veroorzaakt het mij nu geen bitterheid meer, evenzo slepen geen grote vertroostingen mij nog mee. In mij heersen vrede en standvastigheid van geest die voortkomen uit de kennis van de waarheid.

Wat geeft het te leven midden kwaadgezinde harten, als ik in mijn ziel de volheid van het geluk bezit? Of wat kan de welwillendheid van anderen mij bijbrengen, als ik God in mijn eigen hart bezit? Als God in mijn hart is, wie kan mij dan nog schaden in wat ook?

+  J.M.J. Wilno,12.8.1935.

Driedaagse Retraite.

456. Tijdens de voorbereidingsdag voor de retraite, 's avonds, bij het luisteren naar punten van de meditatie, hoorde ik deze woorden: "Tijdens deze retraite zal Ik tot u spreken door de mond van deze priester, om u de waarachtigheid van de woorden, die ik in de diepte van uw ziel tot u spreek, te verzekeren en te bevestigen. Ook al is het een retraite voor al de zusters, toch richt Ik mijn ogen speciaal op u, om u te sterken en onverschrokken te maken in al de tegenkantingen die u wachten; luister dan ook met toewijding naar de woorden van de priester en overweeg ze in de diepte van uw ziel."

457. Wat was ik verbaasd bij de vaststelling dat ik, al wat de pater zei over de vereniging met God en de hindernissen voor deze innige vereniging, letterlijk in mijn ziel had meegemaakt en reeds gehoord had van Jezus Zelf die in de diepte van mijn ziel met me spreekt. De volmaaktheid bestaat in deze innige vereniging met God.

458. Tijdens de meditatie van tien uur, sprak de pater [125] over de Goddelijke Barmhartigheid en over de Goedheid van God tegenover ons. Hij zei dat, als we de geschiedenis van de mensheid overlopen, we bij elke pas deze grote goedheid van God zien. Alle eigenschappen van God, zoals de almacht, de wijsheid, werken samen, om ons Zijn goedheid, de hoogste eigenschap van God, te onthullen. Gods goedheid is die grootste eigenschap. Veel zielen die naar volmaaktheid streven, kennen deze grote goedheid van God niet. Alles wat de pater in zijn meditatie over de goedheid van God zei, is juist dat wat Jezus me gezegd had betreffende het feest van de Barmhartigheid. Nu heb ik alles wat de Heer mij gezegd had, werkelijk duidelijk verstaan en heb ik niet de minste twijfel meer.

459. Tijdens heel deze meditatie zag ik Jezus op het altaar in een wit gewaad, met in de hand de cahier waarin ik dit schrijf. Heel de tijd van de meditatie bladerde Jezus door het schrift en zweeg. Ondertussen kon mijn hart het vuur dat in mijn ziel brandde niet meer verdragen. Ondanks de inspanning van mijn wil om mij te beheersen en niet aan mijn omgeving te laten zien wat zich in mijn ziel afspeelde, voelde ik tegen het einde van de meditatie dat ik niet meer van mijzelf afhing. Dan zei Jezus mij: "Gij hebt in dit schrift niet alles over Mijn goedheid jegens de mensen geschreven. Ik verlang dat ge niets overslaat. Ik verlang dat uw hart in een volledige vrede bevestigd wordt."

460. O Jezus, als ik bedenk al wat Gij voor mij gedaan hebt, houdt mijn hart op met slaan. Ik bewonder U, Heer, dat Gij U zo tot mijn ellendige ziel verlaagt. Wat een ondoorgrondelijke middelen gebruikt Gij om mij te overtuigen.

461. Het is de eerste keer in mijn leven dat ik zo'n retraite doe: ik versta op bijzonder klare wijze elk woord van de pater. Ik heb het allemaal reeds beleefd in mijn ziel. Ik zie nu dat Jezus een ziel die Hem oprecht bemint niet in onzekerheid laat. Jezus verlangt, dat de ziel die innige omgang heeft met Hem, ondanks lijden en tegenkantingen, vervuld wordt van vrede.

462. Nu begrijp ik eerst goed dat zelfverloochening, dat wil zeggen de vereniging van de ziel met de wil van God, deze ziel het nauwst met God verbindt. Dat maakt de ziel werkelijk vrij, helpt haar een diepe ingetogenheid van geest te bewaren en maakt alle lasten van het leven licht en de dood zacht.

463. Jezus zei mij: "u hebt enige onzekerheid betreffende het feest of de te stichten congregatie of betreffende gelijk welk ander punt waarover Ik u in de diepte van uw ziel gesproken heb, maar dan zal Ik u onmiddellijk door de mond van deze priester antwoord geven."

464. Tijdens de meditatie over de nederigheid, kwam mijn vroegere ongerustheid terug voor mijn geest, namelijk dat een zo ellendige ziel als de mijne, de taak die de Heer vereist, niet zal kunnen volbrengen. Op hetzelfde ogenblik dat ik deze twijfel onderzocht, onderbrak de priester, die de retraite gaf, de draad van zijn betoog en sprak over dat waarover ik twijfelde, door te zeggen dat God meestal de zwakste en eenvoudigste zielen uitkiest als instrumenten om zijn grootste werken te volbrengen. Dat is de onomstootbare waarheid. Zien we maar wie Hij tot apostelen gekozen heeft of werpen we een blik op de kerkgeschiedenis, dan zien we dat de grootste werken volbracht zijn door zielen die daar het minst voor geschikt waren, want juist daardoor tonen de werken van God ons dat ze werkelijk van God zijn. Toen mijn twijfel helemaal verdwenen was, kwam de priester terug op het thema van de nederigheid.

Zoals gewoonlijk tijdens een conferentie, stond Jezus recht op het altaar en Hij zei me niets, maar Zijn welwillende blik doordrong mijn arme ziel, die geen enkel uitvlucht meer had.

465. Jezus, mijn Leven, ik voel goed dat Gij mij, in de verborgenheid van de ziel, waar de zintuigen maar weinig waarnemen, omvormt in U. O mijn Redder, verberg mij op de bodem van Uw hart en bedek mij met Uw stralen voor alles wat Gij niet zijt. Ik bid u, Jezus, mogen deze twee stralen die neerdalen uit Uw zeer barmhartig Hart, zonder ophouden mijn ziel versterken.

466. Moment van de biecht.

Mijn biechtvader [126] vraagt mij: of Jezus aanwezig is, of ik Hem nu zie? Ja, Hij is er en ik zie Hem. Dan vraagt de biechtvader mij naar bepaalde personen te vragen. Jezus antwoordt niet, maar richt zijn blik op hem. Toen ik na de biecht mijn penitentie bad, heeft Jezus me deze woorden gezegd: "Ga hem troosten van mijnentwege." Ik begreep de betekenis van deze woorden niet, maar ik heb hem onmiddellijk herhaald wat Jezus me bevolen had.

467. Tijdens de ganse retraite had ik ononderbroken omgang met Jezus, en ik verenigde mij met Hem met al de kracht van mijn hart.

468. Dag van de hernieuwing van de geloften.

In het begin van de heilige Mis zag ik Jezus, zoals gewoonlijk, die ons zegende en dan in het tabernakel ging. Plots zag ik de Moeder Gods in een wit gewaad en blauwe mantel, het hoofd onbedekt. Ze kwam van het altaar naar mij toe, raakte me aan met Haar handen en bedekte mij met haar mantel en zei me: "Offer deze gelofte op voor Polen. Bid voor Polen." 15.8.1935

469. De avond van diezelfde dag voelde ik in mijn ziel een smachtend verlangen naar God. Ik zie Hem niet met mijn lichamelijke ogen zoals voorheen, maar ik wordt Hem gewaar zonder Hem te vatten. Dat geeft me een onbeschrijfelijke heimwee en marteling. Ik sterf van smachtend verlangen Hem te bezitten, in Hem voor de eeuwigheid te sluimeren. Eeuwige liefde, nu versta ik in welke innige vertrouwelijkheid mijn hart met U leefde! Wat anders, buiten U, in de hemel of op aarde, kan mij tevreden stellen, o Mijn God, in Wie mijn ziel gesluimerd heeft.

470. Toen ik op een avond van uit mijn cel naar de hemel keek, zag ik dat mooie firmament doorzaaid met sterren en de maan, en plots voelde ik uit mijn ziel een onvatbaar liefdevuur naar mijn Schepper oplaaien, en omdat ik dat smachtend verlangen dat uit mijn ziel opsteeg naar Hem niet kon verdragen, ben ik met het aangezicht tegen de grond gevallen en heb ik me vernederd tot in het stof. Ik loofde Hem voor al Zijn schepselen en toen mijn hart niet meer bij machte was te verdragen wat in mij omging, ben ik in tranen uitgebarsten. Dan raakte mijn engelbewaarder mij aan en zei me deze woorden: "De Heer doet me u zeggen op te staan van de grond." Ik gehoorzaamde onmiddellijk maar ik was in mijn ziel niet getroost. De heimwee naar God overmeesterde mij nog meer.

471. Op een dag tijdens de aanbidding toen mijn ziel in smachtend verlangen naar Hem als in doodstrijd verkeerde en ik mijn tranen niet kon weerhouden, zag ik in de geest een grote schoonheid die me deze woorden zei: "Ween niet, zegt de Heer." Na enige tijd vroeg ik: "Wie zijt gij?". Hij antwoorde: "Ik ben één der zeven geesten die dag en nacht vóór de Troon van God staan en Hem zonder ophouden loven." Ook deze geest lenigde mijn heimwee naar God niet. Deze geest is zeer mooi en zijn luister komt van zijn nauwe vereniging met God. Deze geest verlaat mij geen ogenblik en vergezelt mij overal.

De volgende dag, tijdens de heilige Mis, vóór de opheffing, begon deze geest de woorden te zingen: "Heilig, Heilig, Heilig." Zijn stem weerklonk als de stem van duizenden, onmogelijk te beschrijven. Ineens werd mijn geest met God verenigd en plots zag ik de onvatbare grootheid en heiligheid van God, en tegelijk had ik kennis van de nietigheid die ik uit mezelf ben.

472. Duidelijker dan tevoor onderscheidde ik de drie Goddelijke Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hun wezen is één, zoals ook Hun gelijkheid en majesteit. Mij ziel heeft omgang met de Drie, ik kan het niet onder woorden brengen, maar mijn ziel verstaat het goed. Wie met Eén van deze Drie Personen verenigd is, is daardoor zelf verenigd met de Heilige Drieëenheid, want Hun eenheid is niet deelbaar. Dit visioen of deze kennis vervulde mijn ziel met een onbegrijpelijk geluk, zo groot is God. Wat ik hier neerschrijf, heb ik niet zoals vroeger met mijn eigen ogen gezien, maar zuiver innerlijk, zuiver geestelijk, onafhankelijk van de zintuigen. Dat duurde tot het einde van de heilige Mis.

Nu gebeurt me dat dikwijls en niet enkel in de kapel, maar ook tijdens het werk en op ogenblikken dat ik mij er het minst aan verwacht.

473. Toen onze biechtvader [127] vertrokken was, biechtte ik bij de aartsbisschop [128]. Ik onthulde hem mijn ziel en ontving dit antwoord: "Mijn dochter, wapen u met een groot geduld. Indien deze dingen van God komen, zullen ze zich vroeg of laat verwezenlijken. Ik bid u, blijf volledig rustig. Ik versta u, mijn dochter, in al deze dingen zeer goed. Wat dat verlaten van de orde betreft en het denken aan een andere, vraag ik u, laat dit zelfs in gedachten niet toe, want dat zou een zware innerlijke bekoring zijn". Na deze biecht heb ik de Heer Jezus gezegd: "Waarom vraagt Gij mij die dingen te doen en geeft Gij mij de mogelijkheid niet ze uit te voeren?" Dan zag ik, na de Communie, in dezelfde kleine kapel waar ik gebiecht had, Jezus, met hetzelfde voorkomen als op de Beeltenis geschilderd is, en de Heer zei mij: "Wees niet bedroefd, Ik zal hem de dingen die ik van u verlang laten begrijpen." Toen we uit de kapel kwamen was de aartsbisschop zeer druk bezig, maar hij liet ons terugkomen en een ogenblik wachten. Toen we terug in de kapel gingen, hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Zeg hem wat ge in de kapel gezien hebt." Op dat ogenblik kwam de aartsbisschop binnen en vroeg of we hem iets te zeggen hadden. Maar hoewel ik het bevel had te spreken kon ik het niet, want ik was vergezeld van een medezuster.

Nog een woord over de heilige Biecht: "Barmhartigheid over de wereld afsmeken, dat is een grote, schone gedachte. Bid veel om de goddelijke barmhartigheid voor de zondaars te bekomen, maar doe dit in uw eigen klooster."

474. De volgende dag, vrijdag 13.9.1935.

's Avonds, toen ik in mijn cel was, zag ik een engel, de voltrekker van Gods toorn. Hij had een lichtend gewaad en een stralend gezicht. Uit een wolk onder zijn voeten kwamen donder en bliksems tot aan zijn handen, ze vertrokken uit zijn handen en dan pas raakten ze de aarde. Toen ik dit teken van Gods toorn zag dat de aarde moest treffen en vooral een bepaalde plaats die ik om goede redenen niet kan noemen, begon ik de engel te bidden enkele ogenblikken op te houden en de wereld boete te laten doen. Mijn vraag was echter niets tegenover de toorn van God. Dan zag ik de Allerheiligste Drieëenheid. De grootheid van Haar majesteit doordrong mij diep en ik durfde mijn smekingen niet herhalen. Op hetzelfde moment voelde ik in mijn ziel de kracht van de genade van Jezus die in mijn ziel woont. Toen ik mij bewust werd van die genade, werd ik ogenblikkelijk opgeheven tot vóór de troon van God. Hoe groot is onze Heer en God, en hoe ondoorgrondelijk is Zijn heiligheid. Ik ga niet proberen deze grootheid te beschrijven, want weldra zullen wij Hem allen zien zoals Hij is. Ik begon God te smeken voor de wereld, met innerlijk vernomen woorden.

475. Toen ik zo bad, zag ik dat de engel die de gerechte straf, die door de zonde rechtmatig verdient was, niet meer bij machte was uit te voeren. Ik had nog nooit met zoveel innerlijke kracht gebeden. Ziehier de woorden waarmee ik God smeekte: "Eeuwige Vader, ik offer U op het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid van Uw welbeminde Zoon, Onze Heer Jezus Christus, tot herstel van onze zonden en die van de gehele wereld. Door Zijn smartelijk lijden, wees ons barmhartig."

476. De volgende morgen, toen ik in de kapel binnenkwam, hoorde ik innerlijk deze woorden: "Zo dikwijls ge de kapel binnenkomt, bid onmiddellijk het gebed dat Ik u gisteren heb geleerd." Toen ik dit gebed gebeden had, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Dit gebed dient om Mijn toorn te bedaren, ge gaat het gedurende negen dagen met een gebruikelijke rozenkrans, op de volgende wijze bidden: eerst zegt ge een "Onze Vader", een "Wees gegroet" en het "Ik geloof in God". Dan op de parels van het Onze Vader, zegt ge het volgende gebed: "Eeuwige Vader, ik offer U op het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid van Uw welbeminde Zoon, Onze Heer Jezus Christus, tot herstel van onze zonden en die van de gehele wereld." Op de parels van het Weesgegroet Maria zegt ge het volgende gebed; "Door Zijn smartelijk lijden, wees barmhartig voor ons en voor de gehele wereld". Op het einde bid je driemaal deze woorden: "Heilige God, Sterke God, Onsterfelijke God, wees barmhartig voor ons en voor de gehele wereld." [129]

477. De stilte is een zwaard in de geestelijke strijd; een babbelende ziel zal de heiligheid nooit bereiken. Het zwaard van de stilte snijdt alles af wat zich aan de ziel zou willen vasthechten. Wij zijn gewoon op woorden te reageren en denken altijd onmiddellijk te moeten antwoorden, zonder ons af te vragen of het de wil van God is dat we spreken. De stilzwijgende ziel is sterk, als ze volhardt in de stilte zal niemand haar raken. Een zwijgzame ziel is in staat zich op de diepste wijze met God te verenigen, ze leeft bijna altijd onder de ingeving van de Heilige Geest. In een zwijgzame ziel handelt God zonder hindernis.

478. O mijn Jezus, Gij weet, Gij alleen weet goed dat mijn hart geen andere liefde kent dan U. Al mijn maagdelijke liefde verzinkt voor eeuwig in U, o Jezus. Ik voel heel duidelijk hoe Uw goddelijk Bloed in mijn hart vloeit en er bestaat geen twijfel dat met Uw Allerheiligste Bloed Uw zuivere liefde in mijn hart kwam. Ik voel dat Gij in mij woont met de Vader en de Heilige Geest, of liever, ik voel dat ik het ben die in U leef, o onbegrijpelijke God. Ik voel dat ik mij in U verlies zoals een druppel in de oceaan. Ik voel dat Gij buiten mij en in mijn binnenste zijt, ik voel dat Gij zijt in al wat mij omringt, in alles wat met mij gebeurt. O Mijn God, ik leerde U kennen in het binnenste van mijn hart en ik bemin U boven alles wat op aarde of in de hemel bestaat. Onze harten verstaan mekaar wederzijds, geen mens kan dit begrijpen.

479. Tweede biecht bij de aartsbisschop [130]: "Weet mijn dochter, dat, als het God wil is, dit vroeg of laat zal geschieden, want de wil van God moet volbracht worden. Bemin God in uw hart, heb..." [131]

480. 29.9.1935: Feest van de heilige aartsengel Michaël.

Ik ben innerlijk verenigd met God. Zijn aanwezigheid doordringt mij het diepst en vervult mij met vrede, vreugde en bewondering. Na zulke gebedsmomenten ben ik vervuld van kracht en een eigenaardige moed om te lijden en te strijden. Niets schrikt mij af, zelfs indien de gehele wereld tegen mij is. Alle tegenkantingen raken slechts de oppervlakte, ze hebben geen toegang tot de diepten, want daar woont God, Hij versterkt mij, Hij vervult mij. Al de valstrikken van de vijand breken aan Zijn voeten. Op deze momenten van vereniging, ondersteunt God mij met Zijn macht. Zijn macht wordt mijn aandeel en stelt mij in staat om Hem lief te hebben. Door eigen inspanningen kan de ziel daar nooit toe geraken. Aanvankelijk bevreesde mij deze innerlijke genade, ik gaf toe aan de angst, maar in korte tijd liet de Heer mij begrijpen hoe erg dat Hem mishaagde. Ook dat heeft Hijzelf bewerkt, mijn vrede.

481. Bijna elk feest van de Heilige Kerk geeft mij een diepere kennis van God en een bijzondere genade, daarom bereid ik me in nauwe vereniging met de geest van de Kerk voor op elk feest. Wat een vreugde een trouw kind van de kerk te zijn. O, hoe houd ik van de heilige Kerk en allen die erin leven, ik beschouw ze als levende ledematen van Christus, die het Hoofd is. Ik brand van liefde met hen die liefhebben, ik lijd met de lijdenden. Smart verteert mij bij het zien van lauwe, ondankbare zielen. Ik probeer dan God te beminnen met een liefde die genoegdoening kan brengen voor hen die Hem niet beminnen, die hun Verlosser met ondank behandelen.

482. O mijn God, ik ben mij bewust van mijn roeping in de heilige Kerk. Mijn onophoudelijke inspanning moet Zijn barmhartigheid bekomen voor de wereld. Ik verenig mij innig met Jezus en bied me als een offerande aan voor de verzoening van de wereld. God zal mij niets weigeren als ik Hem smeek met de stem van Zijn Zoon. Mijn offer is niets in zichzelf, maar als ik het verenig met het offer van Jezus Christus, wordt het almachtig en kan het de goddelijke toorn ombuigen. God houdt van ons in Zijn Zoon. Het smartelijk lijden van God Zoon houdt niet op de goddelijke toorn te milderen.

483. O mijn God, hoe zeer verlang ik dat de zielen erkennen dat Gij hen in Uw onbegrijpelijke liefde tot het leven geroepen hebt. O mijn Schepper en Heer, ik voel dat ik de sluier van de hemel een weinig kan wegtrekken, zodat de aarde aan Uw goedheid niet twijfelt.

Maak van mij, Jezus, een aangenaam en zuiver offer voor het aanschijn van Uw Vader. Jezus, verander mij, ellendige en zondige, in U, want Gij kunt alles, en biedt me aan Uw eeuwige Vader aan. Voor U wil ik een uitboetende Hostie zijn en voor de mensen een eenvoudig brood. Ik verlang dat de geur van mijn offer alleen door U gekend wordt. O eeuwige God, in mij brandt een onblusbaar vuur dat Uw barmhartigheid afsmeekt. Ik voel en begrijp dat dit mijn taak is, hier beneden en voor de eeuwigheid. Gij Zelf hebt mij doen spreken over deze grote barmhartigheid en goedheid.

484. Eens heb ik begrepen hoezeer een daad die zeer lofwaardig kan lijken, maar de zegel der zuivere intentie mist, God mishaagt. Zulke daden zetten God eerder aan tot straffen dan tot belonen; mochten die in ons leven zo weinig mogelijk voorkomen, en helemaal niet in het religieuze leven.

485. In dezelfde geestesgesteldheid aanvaard ik vreugde of lijden, lof of vernedering. Ik ben me ervan bewust dat het ene zowel als het andere voorbijgaat. Wat voor belang heeft het wat men van mij zegt. Reeds lang heb ik verzaakt aan wat mijn persoon aangaat. Mijn naam is hostie, offerande, niet in woorden, maar in daden, door zelfverloochening, door gelijkvormigheid aan U op het kruis, aan U, goede Jezus, mijn Meester.

486. Jezus, als Gij tot mij komt in de heilige Communie, Gij die U gewaardigd hebt met de Vader en de Heilige Geest in de kleine hemel van mijn hart te komen wonen, dan probeer ik U gedurende heel de dag gezelschap te houden en laat ik U geen ogenblik alleen. Ook al ben ik bij de mensen of bij onze leerlingen, mijn hart is altijd bij Hem. Wanneer ik inslaap offer ik Hem elke hartslag, bij het ontwaken verdiep ik mij zonder woorden in Hem. Als ik wakker wordt aanbid ik een ogenblik de Heilige Drieëenheid en dan dank ik ervoor nog een dag ten geschenke te krijgen, en dat zich in mij het mysterie van de menswording van Uw Zoon nog eens zal verwezenlijken en dat Uw smartelijk lijden zich nog eens opnieuw voor mijn ogen zal afspelen. Ik span mij dan in om aan Jezus de doorgang naar de zielen van de anderen te vergemakkelijken. Overal ga ik met Jezus, Zijn aanwezigheid begeleidt me.

487. In het lijden van ziel of lichaam tracht ik te zwijgen, want dan wordt mijn geest vervuld van de kracht die voortvloeit uit het lijden van Jezus. Ik heb voortdurend Zijn smartelijk misvormd aanschijn voor ogen, Zijn goddelijk Hart, doorboord door onze zonden, vooral door de ondank van uitverkoren zielen.

488. Een tweevoudige waarschuwing om me voor te bereiden op het lijden dat me te wachten staat in Warszawa. De eerste waarschuwing was innerlijk, door een stem die ik hoorde, de tweede had plaats tijdens de heilige Mis. Vóór de opheffing zag ik Jezus gekruisigd die me zei: "Bereid u voor op lijden." Ik heb de Heer gedankt voor deze waarschuwende genade en ik heb Hem gezegd: "Zeker ga ik niet méér lijden dan Gij, mijn Verlosser". Niettegenstaande dat ging me het naar het hart en versterkte ik mij door het gebed en klein lijden om het grotere dat zal komen te kunnen verdragen.

[114] Het gaat hier over de Beeltenis geschilderd door E. Kazimirowski [zie Voorwoord: Geschiedkundig overzicht, en Db 1, 418, 419]. [115] E.H. Sopocko [zie Db 34].
[116] E.H. Sopocko [zie Db 34].
[117] "Veertigurengebed": Z.F. schreef foutief 'veertigdagengebed'. Het gaat om de uitstelling van het Allerheiligste gedurende veertig uren, tot eerherstel en verzoening. In de congregatie van de M.G.D.B. had deze aanbidding plaats voor het feest van Sint Jozef [19 maart] of het Beschermingsfeest van Sint Jozef [woensdag na de tweede zondag na Pasen].

[118] Z.F. dacht dat zij de Congregatie van de M.G.D.B. moest verlaten en een nieuwe congregatie stichten met als doel de cultus van de Goddelijke Barmhartigheid in de gehele wereld te bevorderen [zie Db 435-438 en 448].
[119] E.H. Sopocko [zie Db 6 en 839].
[120] Z.F. schrijft dat Jezus bij haar aandrong een nieuwe Congregatie te stichten met als doel de cultus van de Goddelijke Barmhartigheid in de gehele wereld te bevorderen. Ze wilde echter niets op eigen houtje ondernemen, daarom sprak ze erover met haar biechtvader, met de algemene overste, Moeder Michaela Moraczewska, en later te Krakow met Pater Andrasz S.J. Na veel aarzelen gaf Moeder Michaela de toestemming zonder er enige verantwoordelijkheid voor te nemen. Z.F. maakte haar inspiraties bekend aan de aartsbisschop, Mgr Romuald Jalbrzykowski, die niet weigerde maar vroeg te wachten op een duidelijker teken uit de hemel. Niettegenstaande haar aandringen heeft Z.F. gedurende haar leven het ontstaan van die nieuwe congregatie niet verwerkelijkt gezien. Geleidelijk rijpte dit verlangen van de Heer Jezus in de geest van Z.F. van een zuiver contemplatief klooster [waarvoor ze een verkorte regel schreef] naar een beweging die ook actieve congregaties zou grouperen en personen die in de wereld leven [zie Db 1158]. Na de dood van Z.F. werd de boodschap, een nieuwe congregatie te stichten, op verscheidene wijzen begrepen en onder verschillende vormen toegepast. In de geest van de vernieuwing van het tweede Vaticaans Concilie, integreren sommigen instituten de boodschap en hun spiritualiteit in hun oude structuren, zoals de Congregatie van de M.G.D.B. waartoe Z.F. behoorde. Anderen stichtten nieuwe communiteiten, zoals E.H. Sopocko te Wilno die in 1941 met de eerste kandidaten de Congregatie van de Zusters van de Barmhartige Jezus begon, en op 25 augustus 1947 de eerste formele Communiteit vormde. Er bestaat ook een Lekeninstituut van de Goddelijke Barmhartigheid, gesticht door E.H. Sopocko en L. Nowaka S.J. In zijn encycliek "Dives in Misericordia" heeft Paus Johannes-Paulus II de doelstelling van de "nieuwe congregatie" aan heel de Kerk toevertrouwd.

[121] In 1935 viel Sacramentsdag op 20 juni. De Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid, geschilderd door Kazimirowski, werd geplaatst op een der altaren die men voor de processie had opgericht.
[122] E.H. Sopocko [zie Db 34].
[123] De biechtvader was E.H. Sopocko.

[124] Zie Db 319.
[125] Een driedaagse retraite, tussen 12 en 16 augustus 1935, werd gepreekt te Wilno door Pater Rzyczkowski S.J.
[126] E.H. Sopocko.
[127] E.H. Sopocko.
[128] Mgr Romuald Jalbrzykowski [1876-1955] was toen aartsbisschop van Wilno.

[129] De rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid uit het Dagboek [Nr 475] werd op de keerzijde van een prentje van de Goddelijke Barmhartigheid gedrukt [een copie van de beeltenis van E. Kazimirowski in Wilno] door de firma Cebulski van Krakow [zie L. nr. 75: 87-90].
[130] Het betreft hier Mgr Romuald Jalbrzykowski.
[131] De gedachte wordt hier onderbroken.


Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken