Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

mrt

29



Medjugorje: Godsdienst

  
 
Download PDF

Medjugorje: Godsdienst

In de Middeleeuwen verloor de Katholieke Kerk in de Balkan, niet alleen door het orthodoxe geloof steeds meer terrein, maar ook door de aanwezigheid van talrijke sekten, zoals de Patarenen en de Bogomilen in Bosnië. Het was om deze reden dat de Heilige Stoel naar deze gebieden eerst Dominicanen en later Franciscanen zond, die kort na hun aankomst hun pastoraal werk uitbreidden van de Zwarte Zee tot Dalmatië en van Istrië tot Boedapest. De resten van de talrijke kloosters die zij bouwden, getuigen vandaag nog van het belang van hun werk.

De periode van welvaart en groei van de christelijke cultuur werd bruusk onderbroken toen Bosnië in 1463 en Herzegovina in 1482 onder het juk van het Ottomaanse Rijk vielen. De Franciscanen, toen sterk uitgedund, waren gedwongen zich bij de families te verbergen en met hen de nood en armoede te delen. Zij werden de referentiepunten voor de bevolking, als priesters, maar ook als artsen en leraars. Aldus verenigd, slaagden zij erin, ondanks grote moeilijkheden, het katholieke geloof te handhaven. Een groot deel van de bevolking was immers ook nog naar onbewoonde gebieden in Dalmatië gevlucht die nog tot de christelijke Venetiaanse regering behoorden.

Niet alle Kroaten in deze regionen verzetten zich tegen deze gedwongen islamisering, die werd opgelegd door de Ottomaanse bezetter. Om niet al hun eigendommen te verliezen, bekeerden velen zich tot de islam. Vandaar dat deze mensen veranderden, zij identificeerden zich niet meer met de Kroaten, van wie zij nochtans afstamden. Paus Leo X noemde de Kroaten het "Bolwerk van het Christendom." Daarvoor betaalden zij wel een hoge prijs: honderdduizenden kwamen om in de oorlog tegen de Turken en de Kroaten verloren de centrale en oostelijke gebieden in Bosnië en Herzegovina.

Het Turkse schrikbewind duurde bijna vijf eeuwen. Vanaf 1878 vielen Bosnië en Herzegovina eerst onder het Oostenrijks-Hongaars bestuur, waarna zij vervolgens officieel door het keizerrijk geannexeerd werden. De Kroaten van Herzegovina werden van hun moederland gescheiden. Onder de Oostenrijkse heerschappij echter voelden zij zich moreel vrij om openlijk voor hun geloof uit te komen. Er werden nieuwe kerken gebouwd, er ontstonden vele religieuze orden en er werden katholieke scholen en seminaries geopend en universiteiten ingewijd.

Paus Leo XIII besloot tegelijkertijd om niet langer de Franciscanen aan te duiden om de parochie te leiden. Het volk en ook de Franciscanen zelf, die hun status dreigden te verliezen, boden hiertegen weerstand. Dit belangenconflict tussen de gevestigde Kerk en de Franciscanen over de lekenbroeders bleef sluimeren tot in de twintigste eeuw.

In 1892 werd in Mostar de Franciscaanse provincie "Maria Hemelvaart" gevestigd, waarvan de parochie Medjugorje, die in hetzelfde jaar autonoom geworden was, deel uitmaakte. Nog vier andere kleine dorpen maken deel uit van de parochie: Bijakovici, Vionica, Miletina en Surmanci. De Franciscanen besloten onmiddellijk om een kerk te bouwen in hun nieuwe parochie. Vijf jaar later, in 1897, was deze afgewerkt. Zij kozen hiervoor echter een slecht stuk grond. Ze werd op een onderaardse grot gebouwd en de bodem zou het met de tijd begeven. Dertig jaar later gebeurde wat voorspeld was: de muren van de kerk vertoonden scheuren en de kerk werd zo onveilig dat men genoodzaakt was om de Heilige Mis tijdens de zomer in de tuin en tijdens de winter in de kelder van de parochie te vieren.

In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. De mannen vochten aan het front en thuis was het honger lijden. Pater Didak Buntic bracht duizenden kinderen van Herzegovina naar Slavonija [Noord-Kroatië] en redde hen zo van de dood. Daarna brak er een epidemie uit van de Spaanse griep, waarvan vele inwoners van Medjugorje het slachtoffer werden.

Na het einde van de Eerste Wereldoorlog en het uiteenvallen van het Oostenrijks-Hongaars Keizerrijk, ontstond [onder de bescherming van de geallieerden, met Groot-Brittannië als leidende natie] het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen. Aan het hoofd daarvan stond koning Alexander, van Servische en Orthodoxe nationaliteit en verwant met het Engelse koningshuis.

Gedurende de hele begintijd van dit Joegoslavië oefende de Orthodoxe Kerk druk uit op de katholieke geestelijkheid, opdat zij de Heilige Stoel zou afzweren, het celibaat opgeven, het cyrillische schrift zou gaan gebruiken en baarden zou gaan dragen, om aldus meer te gelijken op de orthodoxe geestelijkheid.

In Belgrado ging men massaal de straat op om te demonstreren tegen de ondertekening van het concordaat met de Heilige Stoel, omdat het de rechten van de katholieken moest garanderen.

De Kroatische katholieken uit Herzegovina waren in geen geval bereid om hun nationale identiteit en hun geloof, dat zij door grote offers eeuwenlang bewaard hadden, op te geven. Trots en vurig van natuur lieten zij zich niets opleggen en zij verzetten zich eendrachtig tegen alle aanvallen, zelfs wanneer zij meer honger moesten lijden dan anderen: zij waren immers al zwaar beproefd door de economische wereldcrisis. Aangezien hun belangrijkste landbouwproduct, de tabak, aan een staatsmonopolie was gebonden, werden de mensen zo slecht betaald, dat zij geen geld hadden om de belasting te betalen. De mensen waren genoodzaakt om hun waren op de zwarte markt te verkopen, maar de controles waren streng en de politie bewaakte niet alleen de straten, maar ook de velden en de bospaden.

De pastoor van de parochie, Vader Bernardin Smoljan, die zoals iedereen leed onder de hongersnood, bouwde een groot kruis op de berg Sipovac, die daarom later de Krizevac werd genoemd, ter nagedachtenis van de 1900ste verjaardag van de dood van Jezus. De parochianen waren meteen voor dit idee gewonnen en bouwden mee aan het Votiefkruis.

Ook wou hij een nieuwe, grotere kerk bouwen, maar omdat het hem aan de nodige middelen ontbrak, kon hij niet meer doen dan de funderingen leggen. Architect Stjepan Padborski uit Zagreb maakte de eerste tekeningen voor de nieuwe kerk, die enkele jaren later werden gewijzigd door het middenschip en de zijbeuken te verkleinen. Juist voor de Tweede Wereldoorlog was men met de bouw begonnen van de kerk die eigenlijk te groot was zo’n klein dorp, maar men zei, dat de architect verzekerd had dat dit het ontwerp voor een kerk was die op een dag te klein zou blijken.

De Tweede Wereldoorlog brak uit, nog wreder dan de Eerste en in het ex-koninkrijk Joegoslavië kwam het tot een burgeroorlog. Na acht eeuwen van buitenlandse heerschappij konden de Kroaten geen onderdrukking meer verdragen. De Serviërs wilden absoluut hun voorrechten en hun overmacht op de andere volkeren in de Balkan niet verliezen en ze bleven iedereen hun wil opleggen. In de algemene verwarring bereikte de communist Tito, gesteund door de partizanen, de rivier Isonzo in Italië. Winston Churchill, de Britse premier van die tijd, vroeg aan de geallieerden, met zijn typisch Engelse humor, of zij de bedoeling hadden om Tito Rome te laten veroveren. Maar het was Churchill, een van de belangrijkste politici ooit, die Tito, tijdens en na de oorlog steunde en die het hem mogelijk maakte om een nieuw Joegoslavië op te richten. Het was een Babylon van zes republieken met drie officiële talen, buiten het Hongaars en het Albanees, twee alfabetten: Latijns en Cyrillisch en drie godsdiensten: katholiek, orthodox en islamitisch. En dit alles onder een communistisch regime, dat zowel ideologisch als feitelijk vijandig staat ten opzichte van elk religieus geloof, omdat het voor altijd de ziel van de mens van God wil scheiden.

Toen de oorlog ten einde liep, vluchtten vele katholieke Kroaten en met hen, mensen van verschillende nationaliteiten en etnische minderheden, voor de communistische terreur naar Oostenrijk. De geallieerden, die hen zouden moeten beschermen, deden het tegenovergestelde en stuurden hen terug naar de Joegoslavische partizanen. Men schat dat tenminste tweehonderdduizend mensen op deze kruisweg de dood vonden. De communistische partizanen bleven hardnekkig en voltrokken massa-executies op vluchtelingen, in het bijzonder op de Kroaten uit Herzegovina.

Honderden priesters werden onmiddellijk na de oorlog in Bosnië-Herzegovina geëxecuteerd. Pastoor Bernardin Smoljan, die het grote kruis liet oprichten, werd met Vader Grgo Visalj in Mostar vermoord. Omdat zij zelfs geen graf hadden, werden hun lichamen in de rivier Nevetna geworpen. Alle eigendommen van de kerk werden in beslag genomen en de priesters vielen terug in armoede.

Driehonderd achtenzestig inwoners van Medjugorje sneuvelden in de oorlog. Vele anderen emigreerden naar het buitenland.

Na de oorlog toonde de communistische regering haar ware gelaat en verbood onmiddellijk de christelijke leer op de scholen. In de eerste klas leerden de kinderen dat God geschapen werd en het jaar daarop werd hen wijsgemaakt dat God niet bestond en dat diegenen die in Hem geloofden dom waren en dat de mens van de apen afstamde.

Deze nieuwe sociale orde, die een rechtstreeks product leek van de antichrist, was zogezegd gebaseerd op de idee dat de arbeidersklasse vrij was [er is nog zo iemand in de geschiedenis die heeft gezegd: "Arbeit macht frei"] en men zou de kleine man een leven garanderen van gelijkheid en broederlijkheid, maar ten koste van de onverbiddelijke uitsluiting van alle inwoners die zich bewust waren dat in werkelijkheid de vrijheid slechts een voorrecht was van de leidende klasse.

Het echte verborgen doel was een generatie gehoorzame afhankelijke mensen te laten opgroeien, die in voortdurende angst en wederzijds wantrouwen zouden leven. Dit soort mensen is immers gemakkelijk "bestuurbaar".

Onmiddellijk begon het nieuwe regime op de scholen een nieuwe aangepaste geschiedenis te onderwijzen. De eigen geschiedenis van de Kroaten werd verzwegen en er werd een andere geschiedenis aangeleerd. In het bijzonder de visie op de oorlog, die nauwelijks beëindigd was, zorgde voor oproer. Reeds op de lagere school werd de kinderen immers aangeleerd om Duitsers, Italianen en hun bondgenoten, die verantwoordelijk werden gesteld voor gruwelijke misdaden tegen de weerloze bevolking, te haten. Deze versie van de geschiedenis verheerlijkte de partizanen, de "goede" helden. Om de mensen uit de Kerk te krijgen, werd de geestelijkheid onophoudelijk belasterd.

Terwijl men in het communistische Joegoslavië haat en onverdraagzaamheid predikte, maakte men in Duitsland, de natie die de oorlog had verloren, de kinderen bewust van de gevolgen van verkeerde politieke keuzes, zoals het nationaal-socialisme. Het "Dagboek van Anne Frank" behoorde tot de verplichte literatuur en hielp de jonge Duitsers de bodemloze afgrond te zien waarin men op korte tijd door zonde, arrogantie en grootheidswaanzin terechtgekomen was. In het Italië van na de oorlog verzweeg de christendemocratie de alliantie met de nazi’s tijdens de oorlog, en aldus miste men een goede gelegenheid om de fouten van het verleden aan de kaak te stellen en zich ervan te distantiëren. Dit gegeven werd later slim uitgebuit door extreemlinkse partijen, die op deze wijze veel stemmen wonnen. Veel katholieken die deze stroming volgden, hebben ongemerkt en beetje bij beetje hun solide religieuze basisprincipes laten varen en zijn scheiding, abortus en euthanasie als hun eigen gedachtengoed gaan accepteren.

De aartsbisschop van Split, Frane Franic, destijds voorzitter van de Bisschoppelijke Conferentie van Joegoslavië, vertelde dat de Joegoslavische communisten nog jarenlang na de oorlog druk uitoefenden op de leiding van de Katholieke Kerk, opdat zij zich zou losmaken van het Vaticaan en zich zou aansluiten bij de nationale Servisch-Orthodoxe Kerk. Wanneer hij eens op Radio Maria sprak, vertelde hij dat het hem en zijn priesters verboden was om gebruik te maken van het openbaar vervoer om hun pastorale bezoeken te doen. Men zei hem: "Jullie zijn fascisten! Ga te voet!" En zij gingen te voet.

Hij vertelde ook dat hij niet in de gevangenis werd geworpen omdat hij, wanneer hij vóór de oorlog kapelaan was in de gevangenis van Split, vele communisten geholpen had, die door het toenmalige Joegoslavische regime vervolgd werden. Nu de communisten aan de macht waren, beschermden zij hem. Dit voorbeeld toont aan dat men altijd moet meeleven met de noodlijdenden.

Noch de geestelijkheid, noch de mensen gaven toe aan de druk van de regering. Over het algemeen gingen de Kroaten niet in staatsdienst werken en zochten zij ook geen baan in de communistische partij, om geen afstand te moeten doen van hun geloof. Er waren slechts enkele Kroaten met een hoge machtsfunctie. Hetzelfde kan worden gezegd van de moslims, omdat ook zij vasthielden aan hun geloof. De Orthodoxe Kerk echter, die naar een compromis zocht met de communisten, heeft afstand gedaan van haar geloof en toegelaten dat de kerken gesloten werden en dat de mensen niet meer gedoopt werden. Aldus heeft het merendeel van de Servische bevolking de regering gediend en talrijke hoge posities in het staatsbestuur kunnen innemen. Zij werden rijk op materieel vlak, maar verloren de binding met hun religieuze achtergrond.

Ondanks de gemengde huwelijken viel het de katholieken en de orthodoxen niet mee om vredig met elkaar te leven. De kinderen werden noch in de ene, noch in de andere godsdienst opgevoed. In het westen van Herzegovina, waar de katholieken trouw bleven aan Jezus Christus, Onze-Lieve-Vrouw en hun geloof, kwamen deze gemengde huwelijken gelukkig niet al te veel voor.

De autoriteiten, die tot elke prijs dat onwankelbare geloof wilden breken, lieten kort na de oorlog zeventienduizend gelovigen executeren uit het bisdom Mostar-Duvno, waaronder ook Medjugorje valt.

De communisten hebben heel het westen van Herzegovina op economisch gebied verwaarloosd en ook in het begin van de jaren zestig dwongen zij de Kroaten om in Duitsland, Oostenrijk, Zweden, Australië en Amerika naar werk te zoeken. Op een dag in Zagreb, zag ik een lange rij mannen voor het Duitse consulaat staan. Onder hen bevonden zich talrijke inwoners van Medjugorje die naar Duitsland vertrokken waar zij leefden in armzalige barakken.

De Joegoslavische regering bevorderde deze uittocht, in de hoop om zich voor eens en altijd van deze onbuigzame en trotse mannen te kunnen ontdoen. Maar de mannen uit Medjugore waren niet van plan om voor altijd in het buitenland te blijven. Zij lieten hun vrouw en kinderen thuis om het land te bewerken, maar waren er zeker van dat ze spoedig terug zouden komen. In moeilijke momenten wendden de vrouwen zich tot Jezus en Maria; zij gingen dikwijls blootsvoets, met hun rozenkrans in de hand de Krizevac op. Zij gingen er in alle stilte heen, zonder er iemand iets over te zeggen. Zij beklommen de berg, in het vaste geloof dat Christus, door de kracht van zijn kruis, alle gevaar zou overwinnen en hun gezinnen voor alle kwaad beschermen.

Zij hadden de gewoonte om hun triduüms en novenen te bidden, te vasten op vrijdag om de hulp van Jezus af te smeken en soms ook op dinsdag, ter ere van de Heilige Antonius. Vrouwen en oude mannen zochten bescherming bij de Franciscanen die ook door de autoriteiten vervolgd werden, en vertrouwden hun alle moeilijkheden en leed toe dat zij moesten ondergaan, met hun zonen en mannen zo ver weg.

Sedert mensenheugenis groet men in Medjugorje en omstreken elkaar met "Geloofd zij Jezus en Maria!" Op het einde van de jaren 60 begonnen de geëmancipeerde jongeren, beïnvloed door populaire Italiaanse liedjes, elkaar in het Italiaans te begroeten met het “Ciao”, wat de ouderen geenszins beviel.

De jaren gingen voorbij en de bouw van de kerk, waarmee kort voor de oorlog begonnen was, stagneerde bij de fundering. De aanvraag voor een bouwvergunning werd tot 1966 systematisch door de regionale autoriteiten verworpen. Zodra de vergunning er eindelijk was, hielpen alle parochianen mee aan de bouw ervan. De nieuwe Sint-Jacobuskerk werd ingewijd op 19 januari 1969. De wijding van deze grote kerk was een mijlpaal voor de bewoners van Medjugorje, allen afstammelingen van de heidenen die hier dertien eeuwen geleden Christus ontmoetten.

Het leven was zelf in de late jaren 70 nog erg hard in elk van de gehuchten van Medjugorje. Met gekromde ruggen werkten de mensen in hun tabaksplantages en wijngaarden en zij dreven hun schapen over de rotsen en tussen de braamstruiken door, om ze te laten grazen. Onder de middag, wanneer de klokken luidden, stopten zij, en met hun schoffel in de hand, zeiden zij luid: "Geloofd zij God en de Heilige Jacobus." Zij maakten een kruisteken en brachten eer aan Onze-Lieve-Vrouw met een Engel des Heren. Daarna baden zij een Onze Vader en een Weesgegroet voor hun overledenen die nagelaten hadden wat zij bezaten. Na het gebed nuttigden zij hun karige maaltijd en werkten weer verder.

Tegen de avond dreven zij de schapen met hun klingelende bellen om de nek terug in de schaapskooi. ’s Morgens vroeg kraaiden de hanen weer en wekten ze de slapende boeren om de nieuwe dag te beginnen. Zo ging het zomer en winter door.

Soms, wanneer de jeugd grappen uithaalde en plezier maakte, zaten de ouderen bij elkaar, spraken zachtjes over de onrechtvaardigheden waar zij onder leden en klaagden zij over hun nood aan vrijheid en vrede.

De inwoners van Medjugorje waren, net zoals miljoenen anderen, enkel en alleen bezig met het hoofd bieden aan de problemen van elke dag. Zij hadden geen tijd om te mediteren. Hun lijdensgeschiedenis weerspiegelde in het klein het lijden van de hele mensheid, waarvoor elke mens een stuk verantwoordelijk is als hij, misleid door satan, de stem van zijn geweten onderdrukt en het zaad van de afgunst, jaloezie, haat, arrogantie en gierigheid laat komen.

Doorheen heel de geschiedenis zijn zulke menselijke zwakheden dikwijls uitgebuit geweest door gewetenloze seculiere en religieuze leiders over heel de wereld. Terwijl zij over vrede, gerechtigheid en vrijheid spreken, ontketenen zij oorlogen, revoluties en onrust om eer, macht en geld te verkrijgen. Door hun intriges misbruiken zij de vrije wil die God hen gegeven heeft. Maar wij zijn er dikwijls ook mede schuldig aan, als wij uit zwakheid of zondigheid een voedingsbodem klaarmaken, waarin dan [met geweld] het zaad van haat, intolerantie, gewelddadigheid en wraak gestrooid wordt.

Twintig jaar voor het einde van de twintigste eeuw, hadden de inwoners van Medjugorje zich nog niet kunnen voorstellen dat de Moeder van God in hun midden zou verschijnen en hen door enkele jongeren tot bekering, bidden en vasten zou oproepen. Enkel deze drastische middelen zouden hen de zo lang verlangde vrijheid kunnen geven en zou elk gevaar kunnen doen wijken, zelfs het gevaar van een dreigende oorlog.

Zelfs in hun stoutste dromen hadden zij zich niet kunnen voorstellen dat de Heilige Maagd persoonlijk onder hen zou komen en dat hun harten van vreugde zouden kloppen, wanneer zij naar Haar gezegende woorden zouden luisteren: "Lieve kinderen. Ik heb speciaal uw parochie uitgekozen”.

Hadden zij ooit kunnen vermoeden dat hun kleine dorpje overspoeld zou worden door aanhoudende stromen pelgrims vanuit de hele wereld? Dat staatslieden, vorsten, prelaten, andersgelovigen, diplomaten, schrijvers, wetenschappers, gelovigen en zo vele zieken die troost en hoop voor hun lijden zochten, naar hun parochie en hun kerk zouden komen?

Zij hebben nooit kunnen voorzien dat miljoenen pelgrims stralend hun kleine dorpje weer zouden verlaten en in honderd verschillende talen zouden getuigen dat zij in Medjugorje God ervaren en gevonden hadden, dat ze in hun harten een onbeschrijfelijk gevoel van vrede ontvingen, een vrede, sterk genoeg om in hun bekering te volharden. Zij hadden die vrede ontvangen, waar de hele wereld zo vurig naar verlangt.