Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

apr

16



Onze Lieve Vrouw van Lourdes: Brieven van Bernadette [5]

  
 
Download PDF

Onze Lieve Vrouw van Lourdes: Brieven van Bernadette [5]

76. Aan Rachel Dufo

Nevers, 18 juli 1876

Lieve, beste Rachel,

Ik hield er geen rekening mee dat mij, door zo'n droeve omstandigheid, de eer te beurt zou vallen met u te corresponderen. Onnodig u te vertellen hoezeer ik deelneem aan uw gerechtvaardigde verdriet. God stelt wie hij liefheeft, op de proef. U hebt dus recht op een zeer speciale plek in Zijn Hart. Alleen daar, mijn dierbare vriendin, zult u ware en krachtige troost vinden. Hijzelf nodigt ons uit met deze zachtmoedige woorden: 'O, gij allen die lijdt en in verdriet leeft, kom tot mij; ik zal u steunen en troosten.' Zoek hem, lieve vriendin, zo vaak als u kunt, deze goddelijke Trooster. Alleen Hij is in staat een ziel die in wanhoop verkeert, te begrijpen.

Wees ervan verzekerd, lieve vriendin, dat ik u in mijn gebeden, hoe zwak ook, tot Onze-Lieve-Heer en de Heilige Maagd, niet vergeet, evenmin als de ziel van uw lieve man, voor wie ik de heilige communie geofferd heb. Midden in de beproeving hebt u echter de grootste troost ontvangen, waarvoor ik de Heer met u dank: uw dierbare echtgenoot was vroom. Hij heeft u in de vrede en de liefde van Onze-Lieve-Heer achtergelaten. De man die u beweent, is dus niet dood, lieve vriendin, hij is slechts ingeslapen. Ooit zult u elkaar terugzien, in de hemel, naar ik hoop, waar geen scheiding meer bestaat.

Ik kan u verzekeren dat ik bijzonder getroffen en getroost werd, toen ik enkele regels uit een van zijn brieven las, waar hij zijn krachtige geloof zo mooi verwoordt. Ik ben dan ook niet verbaasd over de rust, de overgave en [ik zou bijna zeggen] de heilige ongeraaktheid waarin zijn grote ziel zich in zijn laatste uur bevond, om te leven of om te sterven. Alleen de genade van Onze-Lieve-Heer kan zulke wonderen verrichten. Inderdaad, lieve vriendin, laten we hopen, sterk hopen, dat degene die u beweent, zich in de aanwezigheid van de machtige God, waarmee hij zijn ziel zo vaak en graag voedde, verheugt of weldra zal verheugen. Wat houdt Onze-Lieve-Heer veel van u, als hij u zo raakt!

Ik bid u, lieve vriendin, laat u niet overheersen door verdriet, wees altijd dienstbaar en berustend, zoals ook nu, tegenover de wil van God: zij is altijd zacht, zelfs midden in het offer. Welnu, Jezus is zo nadrukkelijk meester over ons hart dat alleen Hij in ons handelt. Diep in uw hart zal Hij u ongetwijfeld vaker deze zachtmoedige woorden doen horen: 'Houd moed, op aarde verbreek ik de dierbaarste banden, maar in de hemel verenig ik ze. Ik breng lijden, maar als tegenwicht geef ik mij geheel, ik lever me aan je over en ik neem je mee, ik beschouw je als rnijn bezit, ik heers over jou. Moed, mijn dochter, het kruis is het erfdeel van mijn bevoorrechte vrienden. Hier beneden het lijden, in de hemel het ware geluk.'

Ik heb uw eerste brief niet ontvangen, en ook de foto niet die u noemt. Wilt u de hartelijke groeten doen aan mevrouw uw zus, en veel liefs aan haar lieve dochter.

Wilt u mij, dat vraag ik u, lieve vriendin, een kleine plaats in uw gebeden geven; ik zou u zeer erkentelijk zijn indien u, wanneer u naar de Grot gaat, voor mij een gebed tot de Heilige Maagd, onze goede Moeder, zou willen richten. Ik zal proberen het u te vergoeden.

Het ga u goed, lieve vriendin, ik hoop dat u het niet verlangt van mij, maar ik heb mij er niet toe kunnen zetten u te tutoyeren.

Uw vriendin, die u in Onze-Lieve-Heer altijd liefheeft, en u ontmoet in de Heilige Harten van Jezus en Maria,

Zuster Marie-Bernard Soubirous

77. Aan Rachel Dufo

Nevers, 13 September 1876

Lieve Rachel,

Een woord slechts om je te zeggen dat ik heel graag en met dank het handeltje aanvaard dat je voorstelt in je lieve brief die me zo veel plezier heeft gedaan. Ik dank je voor het tientje van de rozenkrans dat je alle dagen voor mij bidt, vraag Onze-Lieve-Heer en de Heilige Maagd vooral om de genade van een zachte dood.

Ik vraag je mijn respect te betuigen aan mevrouw Capdevielle. Zeg haar dat ik een groot deel van haar verdriet op mij neem en dat ik voor haar bid.

Het ga je goed, ik laat het hierbij, ik kan de pen niet meer vasthouden, ik weet niet meer wat te zeggen.

Het ga je goed, zeg ik nog een keer. Je geheel toegewijde vriendin, die je ontmoet in de Heilige Harten van Jezus en Maria,

Zuster Marie-Bernard Soubirous

78. Aan Zuster Elisabeth Secail

Nevers, 25 april 1877

Mijn goede Zuster Elisabeth,

Ik dank u dat u zo vriendelijk was om mij te berichten over het weeshuis van Lourdes, dat ik zo liefheb. Ik ben erg blij dat ik nu de namen van uw lieve kinderen heb. Zeg hun dat ik alle dagen voor hen bid dat zij vroom mogen zijn en dat zij de goede God en de Heilige Maagd met heel hun hart beminnen en dat zij gehoorzaam zijn aan hun lerares.

Ik zou u zeer dankbaar zijn, lieve vriendin, als u voor mij een plaats in uw gebeden zou willen reserveren en in die van de lieve, kleine weeskinderen, die ik zo liefheb, ook al ken ik hen niet, en vooral wanneer jullie naar mijn geliefde Grot gaan.

Ik vraag u mijn respect aan mijn geliefde Moeder Philomène te betuigen, ik dank haar voor haar gedachtenis. Zeg haar dat ik het werk dat de goede God haar heeft toevertrouwd, in mijn gebeden, hoe zwak ook, niet vergeet: zij is mij zo dierbaar.

Ik bid uw gezellinnen om mijn beste gedachtenis te willen aanvaarden.

Het ga u goed, mijn beste Zuster Elisabeth, ik laat u in de Geheiligde Harten van Jezus en Maria,

Zuster Marie-Bernard Soubirous

79. Aan Zuster Elisabeth Secail

Nevers, 25 april 1877

Mijn goede Zuster Elisabeth,

Ik dank u dat u zo vriendelijk was om mij te berichten over het weeshuis van Lourdes, dat ik zo liefheb. Ik ben erg blij dat ik nu de namen van uw lieve kinderen heb. Zeg hun dat ik alle dagen voor hen bid dat zij vroom mogen zijn en dat zij de goede God en de Heilige Maagd met heel hun hart beminnen en dat zij gehoorzaam zijn aan hun lerares.

Ik zou u zeer dankbaar zijn, lieve vriendin, als u voor mij een plaats in uw gebeden zou willen reserveren en in die van de lieve, kleine weeskinderen, die ik zo liefheb, ook al ken ik hen niet, en vooral wanneer jullie naar mijn geliefde Grot gaan.

Ik vraag u mijn respect aan mijn geliefde Moeder Philomène te betuigen, ik dank haar voor haar gedachtenis. Zeg haar dat ik het werk dat de goede God haar heeft toevertrouwd, in mijn gebeden, hoe zwak ook, niet vergeet: zij is mij zo dierbaar.

Ik bid uw gezellinnen om mijn beste gedachtenis te willen aanvaarden.

Het ga u goed, mijn beste Zuster Elisabeth, ik laat u in de Geheiligde Harten van Jezus en Maria,

Zuster Marie-Bernard Soubirous

80. Aan zuster Mathilde [Leontine Pomian]

Nevers, 7 September 1876

Mijn goede Zuster Mathilde,

Ik dank u voor het goede nieuws. U kunt ervan verzekerd zijn dat ik uw geliefde en gewaardeerde oom altijd met vreugde weerzie, aan wie ik immers zo veel dank verschuldigd ben omdat hi] altijd zo veel belangstelling voor mij heeft gehad, nog altijd trouwens. U mag rustig wet en dat ik erg lang op zulk heuglijk nieuws heb zitten wachten. Ik betreur alleen dat ik niet wat meer kracht heb om met hem te kunnen gaan wandelen. Ik ben altijd op de ziekenzaal: ik heb niet veel pijn, maar ik bezit een zwakheid die onvergelijkbaar is, mijn maag weigert voedsel. Vandaar dat het deze keer zo lang duurt voordat ik herstel, maar ja, wat doe je eraan? Geduld betrachten en herhaaldelijk tegen jezelf zeggen: kom op!

Uit Lourdes zijn er [hier] geen lieve Zusters op retraite. Ik zou u erkentelijk zijn als u een gebedje zou willen bidden voor mijn arme zus, die onlangs haar dochtertje verloren heeft. Het schijnt dat ze zeer bedroefd is, hoewel ook berustend.

Ik vraag u om mijn respect te betuigen aan uw geliefde en gewaardeerde Moeder. Ik heb tot mijn verdriet vernomen dat ze ziek is. Ik vraag Onze-Lieve-Heer en de Heilige Maagd om haar genezing in mijn gebeden, hoe zwak ook. Ik verzoek haar mij een stukje van haar lijden te geven.

De gezondheid van onze vereerde Moeder-Overste is stabiel, hoewel ze zeer vermoeid is door het zware werk van de retraite. Bid altijd dat de goede God haar steunt.

Bezoekjes van mijn lieve Zuster Helene aan de ziekenzaal zijn zeldzaam en bijgevolg heb ik uw boodschap nog niet kunnen overbrengen.

Het ga u goed, lieve vriendin, ik moet stoppen, want mijn hand trilt als die van een oud vrouwtje. Ik verzoek u mijn respect aan de lieve Zusters te betuigen en mij in hun dringende gebeden aan te bevelen. Bid voor mij, ik doe het voor u.

Het gaat u goed, zegt nogmaals uw Zuster en vriendin, die u ontmoet in de Heilige Harten van Jezus en Maria,

Zuster Marie-Bernard Soubirous

81. Aan Pater Charles Bouin

Lourdes, 9 juli 1864

Zeer Eerwaarde Heer,

U zult niet kunnen geloven hoeveel plezier uw vereerde brief mij bezorgde. Vol ongeduld heb ik erop gewacht. Het maakt me gelukkig te beseffen dat u mij niet vergeet in uw gebeden en vooral bij het heilig Misoffer. Wat mij betreft, ik vergeet u ook niet. Ik denk vaak aan u en vooral als ik gelegenheid heb om de Grot te bezoeken. In gebed zullen we ons hele leven verenigd blijven, als u mij dat toestaat, Zeer Eerwaarde Heer, want ik voelde mij met u verbonden vanaf het eerste moment dat ik de eer had u te zien. Ik weet niet waarom, het is de goede God die ervoor zorgt en alles wat hij doet, is goed. Hoe dan ook, ik heb in u het volste vertrouwen dat men in iemand an hebben.

U vraagt mij of ik de volledige strekking van uw gedachte wel begrepen heb toen u me zei dat ik voor u van groot belang kon zijn, arme [!] ik, ellendig schepsel dat ik ben. Het tegendeel is waar, Zeer Eerwaarde Heer: veel meer bent u degene die van groot belang zijt voor mijn zielenheil. Ik hoop intussen dat de goede Moeder barmhartig voor ons zal zijn. Zij weet dat wij zonder haar hulp niets kunnen, zodat zij erbarmen met haar kinderen dient te hebben.

De gebeden die u voor mij zo welwillend hebt uitgesproken, hebben mij goed gedaan; ja, zeker, en ik hoop dat ze vervolgd worden, want op dit moment heb ik ze nodig. Ik had u eerder willen schrijven, maar de vele bezoeken hebben mij verhinderd aan die grote wens te voldoen, maar denk niet, Zeer Eerwaarde Heer, dat het uit onverschilligheid was, nee. Ik ben deze week vier maal bij de Grot geweest; ik heb u bij de goede Moeder niet vergeten; ik hoop dat u verkrijgt wat u verlangt, zij kan het u niet weigeren. Mijn familie sluit zich bij mij aan in het overbrengen van duizend lieve groeten, en vooral mijn zus vraagt u haar niet te vergeten in uw gebeden. Ik beveel u mijn broer aan, de oudste van de jongens, die nogal lui is op school. Hij is niet altijd zo gehoorzaam tegenover mijn ouders als ik wel zou willen. Ik eindig deze krabbels door mij nogmaals aan te bevelen, Zeer Eerwaarde Heer, in uw dringende gebeden. U kunt gerust zijn betreffende het onderwerp van uw brief, niemand heeft hem opengemaakt behalve ik: mijn ouders hebben mij laten halen, dat was tegelijk een mooie gelegenheid elkaar weer te zien. Voor wat betreft de Verschijning, Zeer Eerwaarde Heer, ik zal u er de volgende keer over berichten. Ondanks mijn beste intenties, krijg ik het op dit moment niet voor elkaar. Het is onmogelijk, want het is bij mij een kwestie van vallen en opstaan. Ik heb reeds verschillende pogingen gedaan, en dat ontmoedigt me bij het voltooien ervan. Nauwelijks heb ik de pen opgepakt of ik moet hem weer wegleggen.

Ik bid u, Zeer Eerwaarde Heer, de gevoelens van respect te aanvaarden van uw deemoedige en geheel toegewijde dienares,

Bernadette Soubirous

P.S. Zeer Eerwaarde Heer, mevrouw Forel is zo goed geweest mij uw portret te tonen om te zien of ik het herkende. Ik heb u er perfect in herkend, maar u maakt me afgunstig, want het had weinig gescheeld of ik had het gehouden.

82. Aan zuster Victorine Poux

Nevers, 27 juni 1876

Lieve zuster Victorine,

Ik ben blij de goede gelegenheid te kunnen aangrijpen die de zussen van mijn lieve Zuster Melanie aanbieden. Deze goede dames willen mijn boodschap graag aan u en de lieve Zusters overbrengen. Wat zal ik u vertellen over mijn [...] dat ik voortdurend in mijn witte kapel verblijf. Toch kan ik, nu al drie weken, de heilige mis op Zondag bijwonen, op gevaar af na afloop weer in bed te belanden. Ik ben het gebruik van mijn benen volledig kwijt. Ik onderga de vernedering gedragen te worden, maar mijn zusters doen het met zo veel liefde dat het offer, echt waar, minder zwaar is. Ik ben altijd bang dat ze zich pijn doen, maar als ik dat zeg, beginnen ze te lachen en maken ze zich zelfs vrolijk over mij. Ze zeggen dat ze er wel vier van mij kunnen dragen.

Ik vraag u zo goed te zijn om mijn diepe respect te betuigen aan de Zeer Eerwaarde Heer Pomian, en hem te zeggen dat ik me heel speciaal aanbied in zijn gebeden, evenals in die van jullie deze dagen. Ik heb het hard nodig! Dat ik eindelijk eens mag veranderen.

Ik zou pater Pomian zeer erkentelijk zijn als hij onze tweede spirituaal, die zeer bescheiden en ook ziek is, onder zijn hoede wil nemen. Ik ben zo overtuigd van zijn barmhartigheid dat ik niet bang ben hem dit te vragen. Duizend en nog eens duizend lieve groeten van mij aan al onze lieve zusters, ook aan de goede Moeder Philomene en haar begeleiders. Ik vraag een Weesgegroet Maria voor mij aan de lieve weesjes. Ik bid voor hen. Ik verzoek je het pakket dat deze dames u geven, aan Marie te overhandigen. Ik dank u voor al het goede dat u voor mij en de mijnen gedaan hebt.

Uw dienstwillige en toegenegen Zuster Marie-Bernard Soubirous

83. Aan mijn petekind Bernadette Nicolau

Nevers, 11 januari 1879

Mijn lieve kleine petekind,

Je brief bezorgde mij een intense vreugde. Alles wat jullie aangaat, heeft mijn belangstelling, want ik draag jullie alien steeds tedere gevoelens toe. Ik dank je voor de goede gebeden die je voor mij gedaan hebt. Ik op mijn beurt bid dat je verstandig, gehoorzaam en vroom mag blijven. Ik vind het jammer dat je de school gaat verlaten terwijl je nog zo Jong bent. Dit is het moment waarop je het meest zou moeten profiteren, nu je lets ouder bent en verstandiger.

Nou ja, niemand is tot het onmogelijke gehouden. Als je nodig bent als hulp van mijn peettante, moet je daar lets voor opofferen. Zeg haar, je moeder, dat ik aan haar denk wanneer ik pijn lijd en dat ik mijn lijden vaak aan God opdraag omwille van haar, van jou en van je broers. Ik dank mijn peettante voor haar bedoeling mij lets via mijn broer op te sturen. Ik ben haar daarvoor net zo dankbaar als wanneer ik het zou bezitten. Wanneer je de gelegenheid hebt mijn lieve Moeder en de Zusters te ontmoeten, wil je dan zo vriendelijk zijn hun mijn goede wensen voor het nieuwe jaar over te brengen. Verzeker hun dat ik de mooiste herinne-ringen aan hen bewaar.

Het ga ja goed, mijn lieve kind, ontvang een liefhebbende kus van je liefhebbende peettante.

Zuster Marie-Bernard Soubirous

[...] Je zult vast lachen om mijn onbezonnenheid, ik ben te moe om nog eens opnieuw te beginnen, adieu.

84. Brief aan Bernadette Soubirous

Van de weleerwaarde C. Alix, vicaris van Saint-Thomas-d'Aquin te Parijs

21 juni 1863

Lieve zuster in Onze Heer Jezus Christus,

Ik wil u bij mijn vertrek enkele heilige woorden nalaten die u van tijd tot tijd kunt overpeinzen en die u zullen helpen, hoop ik, om u te heiligen.

Bemin de nederigheid. Bemin het geloof dat u tegenover God nietig bent. Dan zal God uw hart tot volheid brengen. Ga lofspraak uit de weg, alleen God is goed, zegt het evangelie.

Bemin de eenvoud, verloochen nooit uw aard, blijf in de staat waarin de Allerheiligste Maagd u heeft gevonden.

Bemin de pijn. Jezus heeft veel geleden, zoals ook zijn Moeder heeft meegeleden met de pijnen die hij voor ons ondergaan heeft! De pijn, samengebald in de passie van Jezus Christus, heeft een helende werking; zij is zachter dan de mildheden van de wereld bij elkaar.

Leef uw leven voor de vorm op aarde zolang God het goeddunkt u hier te laten, maar leef in werkelijkheid, door uw gedachten, uw gevoelens en uw verlangens, in de hemel.

Ik hoop dat uw hart die wond van goddelijke liefde mag bezitten die zich hier beneden nooit sluit.

Doe aldus, mijn goede zuster, en u zult het waarachtige leven leven. Ten slotte, mijn goede zuster in Jezus Christus, vergeet mijn arme ziel niet die God u heeft toevertrouwd, zoals hij mij de uwe heeft toevertrouwd. Ik heb het sterke vertrouwen dat u, door uw gebeden, aan mijn heiliging werkt, en u kunt ervan verzekerd zijn dat ik nooit een dag voorbij zal laten gaan zonder u aan te bieden bij God op het heilige altaar tijdens het offer van de Heilige Mis.

Thans, mijn lieve zuster, zegen ik u: In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

Nogmaals, in nederigheid en gehoorzaamheid,

C. Alix, priester

85. Brief aan Don Antonio Morales de Riogordo [Malaga, Spanje]

Lourdes, 3 december 1862

Mijnheer,

Ik heb uw brief in goede orde ontvangen, maar ik heb er niet onmiddellijk op kunnen antwoorden. Arm en onwetend kind als ik ben, is het nodig dat men mij, als ik schrijf, enigszins helpt.

Ik ben gelukkig, Mijnheer, en ik prijs de Heer vanwege uw grote liefde en uw tedere devotie jegens onze goede Moeder, de zeer Heilige Onbevlekte Maagd Maria.

Wilt u, zo verzoek ik u, tot haar bidden om voor mij de genade van haar goddelijke Zoon te verkrijgen, zodat ik trouw contact houd met de bedoelingen die God met mij heeft. Ik ben, Mijnheer, zeer zwak; ik heb grote behoefte aan de hulp van gebeden van goede zielen om de gunst niet te misbruiken die ik uit de Hemel ontvangen heb, hoewel ik deze onwaardig was.

Ik hoop dus, Mijnheer, dat u, uw ouders en uw vrienden, voor mij zou willen bidden, en als erkenning voor die goede daad beloof ik dat ik u nooit vergeet voor God en de Onbevlekte Maagd.

De rozenkrans is mijn voorkeursgebed: ik ben trouwens te onwetend om zelf een gebed te componeren. Van al de voorwerpen die u mij vraagt, kan ik u, tot mijn spijt, alleen een medaille van de gezegende Grot toesturen: dat is alles wat ik op dit moment bezit; misschien zal ik een andere keer fortuinlijker zijn, en in die verwachting vraag ik u, Mijnheer, mijn diepste respect in de Heilige Harten van Jezus en de Onbevlekte Maria te ontvangen,

Uw allerdeemoedigste dienares,

Bernadette Soubirous

86. Brief aan een onbekende dame

Lourdes, 20 november 1865

Mevrouw,

Ik vraag u mij te verontschuldigen dat ik u niet onmiddellijk geantwoord heb na de ontvangst van het pakje, dat u zo goed was om mij, via mejuffrouw Ida, te bezorgen. Dat was geen onverschilligheid van mijn kant, in het geheel niet. U weet dat ik niet heel erg gezond ben. Ik was enkele dagen onwel. Ziedaar de enige reden die mij ervan weerhield u te schrijven. De noveen begin ik op de in uw brief vastgestelde dag: om negen uur wordt de heilige mis gelezen.

Het verdriet mij, mevrouw, te vernemen dat uw vrome man ziek is. Ik bid elke dag voor u en blijf u de steun van mijn gebeden, hoe zwak ook, beloven, in de hoop dat de goede God ze zal verhoren.

De Heilige Maagd heeft het woord pas de derde keer tot mij gericht. Ze vroeg me of ik gedurende twee weken daarheen wilde komen, aan de priesters te zeggen daar een kapel te bouwen, bij de bron te gaan drinken en me te wassen, en te bidden voor de zondaars. Verschillende keren heeft zij deze zelfde woorden gesproken. Ten slotte, na twee weken, heeft ze me gezegd dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was, en dat ze niet kon beloven mij in deze wereld gelukkig te maken, maar in de andere.

Ontvang, mevrouw, de respectvolle groeten van uw toegewijde en erkentelijke dienares,

Bernadette Soubirous

De eerste keer ging ik hout sprokkelen met twee andere meisjes. Toen we bij de Grot kwamen, besloten mijn vriendinnetjes het beekje dat voor de Grot langs stroomt, over te steken. Ik bleef aan de andere kant alleen. Ik vroeg hun mij stenen toe te werpen zodat ik het water kon overgaan zonder mijn schoenen uit te trekken, zij antwoordden steeds dat ik moest doen als zij. Dus liep ik een stukje door om te zien of ik kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken, maar dat lukte niet.

Ik keerde terug tot voor de Grot en begon mijn schoenen uit te trekken; nauwelijks was ik begonnen mijn kousen uit te trekken of ik hoorde een geluid als van een windstoot. Ik draaide mijn hoofd de andere kant op, maar de bomen bewogen niet, dus ging ik verder met mijn kousen. Ik hoorde hetzelfde geluid, ik hief mijn hoofd op naar de Grot: ik zag een in het wit geklede Dame, in een witte jurk met een witte sluier, een blauwe ceintuur en een gele roos op beide voeten.

Met haar vinger maakte ze een teken om dichterbij te komen, maar ik was bang, ik durfde niet. Ik nam de rozenkrans die ik in mijn zak had en probeerde een kruisteken te maken, maar dat kon ik niet. Angst maakte zich van mij meester. Vervolgens nam het visioen de rozenkrans die zij in haar handen hield en maakte het kruisteken: toen verdween mijn angst.

Ik nam opnieuw mijn rozenkrans en kon het kruisteken maken. Vanaf dat moment was ik volmaakt kalm. Na het bidden van de rozenkrans verdween zij.

Het lukte me de beek over te steken om me bij mijn vriendinnen te voegen. Ik vroeg hen of ze iets gezien hadden. Ze zeiden van niet: 'En jij, heb jij iets gezien?' Ik zei toen ook van niet: "Als jullie niets gezien hebben, dan ik ook niet." Ik geloofde dat ik me vergist had. Maar toen we terugkeerden, vroegen ze me heel de weg wat ik gezien had. Omdat ik merkte dat ze er de hele tijd op terugkwamen, besloot ik het hun te vertellen. Vervolgens zeiden ze dat ik daar niet moest terugkeren, en zij ook niet, omdat ze geloofden dat het iets was dat ons kwaad wilde doen.

De tweede keer verscheen zij zonder lets te zeggen; zij sprak slechts de derde keer. Zij vroeg me of ik daar gedurende twee weken wilde terugkomen en aan de priesters te zeggen om daar een kapel te bouwen, bij de bron te gaan drinken en me te wassen, en te bidden voor de zondaars. Ten slotte, na twee weken, heeft ze me gezegd dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was en nog iets anders wat ik aan niemand kan onthullen.

87. Brief aan een onbekende heer

Lourdes, lente 1866
J.M.J.

Mijnheer [doorstreept: pater],

Graag gedenk ik u in mijn zwakke gebeden voor de verbetering van uw gezondheid of, liever nog, voor een gehele genezing. Dan hier ook de vragen die u mij in uw brief aan mijn dierbare Moeder stelt, die mij verzoekt u haar respect over te brengen en toestaat, zeer welwillend, dat ik de vragen zelf beantwoord, in het vermoeden dat u dat het liefste hebt:
  • De Heilige Maagd heeft tot mij in het patois [Pyrenees dialect] gesproken.
  • Zij bewoog haar lippen niet toen ze de kralen van haar rozenkrans door de vingers liet glijden.
  • Zij werd omgeven door een wit licht dat mij niet verblindde.
  • Deze barmhartige Koningin was bedroefd toen ze me opdroeg voor de zondaars te bidden.
Op de derde dag, toen de Heilige Maagd mij had opgedragen de priesters te zeggen dat zij daar voor haar een kapel moesten laten bouwen, heb ik mijnheer pastoor over de Verschijningen verteld. Veel mensen hadden dat al vernomen van de andere meisjes die bij mij waren en aan wie ik gevraagd heb of zij een witte Dame in de Grot gezien hadden.

In het boekje met de titel "Een bezoek aan de Grot en aan Bernadette," kloppen drie dingen niet [pagina 25]: behalve een maandag en een woensdag, dat moet zijn: behalve een maandag en een vrijdag [pagina 26]. Zij droeg me op voor de zondaars te bidden, terwijl ze haar handen vouwde en haar ogen opsloeg: zij had haar handen de hele tijd gevouwen; zij hief ze niet op tot voor haar borst en haar ogen sloeg ze pas ten hemel toen ze zei dat ze de Onbevlekte Ontvangenis was [pagina 19].

Hij [de schrijver van het boekje] zegt dat Bernadette in het hospitium verbleef waartoe de gemeente haar pension betaalde. Mijn verblijf op deze dierbare schuilplek heb ik uitsluitend aan de liefdadigheid van de goede Zusters van Nevers te danken. Wilt u, Mijnheer, mijn diepe respect aanvaarden,

Uw nederige dienares, B.S.

88. Brief van Bernadette aan paus Pius IX [eerdere versie]

Zeer Heilige Vader,

Ik had nooit de pen durven opnemen om Uwe Heiligheid te schrijven, ik, arme kleine Zuster, als Monseigneur de Ladoue, onze eerwaarde Bisschop, mij niet had aangemoedigd door me te zeggen dat de zekerste weg om een zegening van de Heilige Vader te ontvangen eruit bestond u een brief te schrijven waarover hij zich zo vriendelijk heeft ontfermd. De strijd tussen vrees en vertrouwen begon. Zou ik, arme onwetende, een ziek zustertje, de Heilige Vader durven schrijven, nooit.

Maar waarom zo bang zijn, als het om mijn Vader gaat, die immers de goede God op aarde vertegenwoordigt, de driemaal heilige God die ik zo dikwijls in mijn arme hart durf ontvangen; omdat ik zwak ben, durf ik de sterke God te ontvangen, en dezelfde reden geeft me moed, Heilige Vader, om mij op de knieen aan uw voeten te werpen om uw apostolische zegen te vragen die, daarvan ben ik overtuigd, mijn zo zwakke ziel nieuwe kracht zal schenken kan ik doen, zeer Heilige Vader, om u mijn grote erkentelijkheid te betuigen? Reeds lang ben ik zoeaaf, hoewel onwaardig, van Uwe Heiligheid. Mijn wapens zijn het gebed en het offer: die draag ik tot mijn laatste zucht. Dan pas zal het wapen van het offer vallen, maar dat van het gebed zal me vergezellen naar de hemel. Daar zal het veel krachtiger zijn dan hier op deze aarde van ballingschap. Het schijnt me toe, wanneer ik overeenkomstig de intenties van Uwe Heiligheid bid, dat de Heilige Maagd vanuit de hemel vaak haar moederlijke blik op u doet neerkomen, zeer Heilige Vader, omdat u haar Onbevlekt hebt geproclameerd en dat de goede Moeder, vier jaar later, op aarde is gekomen om te zeggen: 'Ik ben de Onbevlekte.'

Ik wist niet wat dit betekende, ik had dat woord nog nooit gehoord. Sedertdien, wanneer ik erover nadacht, zei ik vaak tegen mezelf dat de Heilige Maagd goed is; men zou zeggen dat zij gekomen is om de uitspraak van onze Heilige Vader te bevestigen.

89. Brief van Bernadette uit het hospitium te Lourdes aan haar ouders te Lourdes

Lourdes, 31 december 1860

Liefste ouders,

Sta toe dat uw kleine Bernadette u, op deze dag, een goed jaar toewenst. Zeker, lieve ouders, hoewel onwetend, begrijp ik hoeveel ik u schuldig ben. Uw goedheid voor mij is zo overweldigend, uw weldaden zijn zo talrijk, dat ik deze eerste dag van het jaar niet voorbij wil laten gaan zonder u mijn toewijding en mijn erkenning te tonen. Toch kan ik dat alleen maar onvolmaakt doen. God zal erin voorzien. Hij alleen weet hoe groot het goede is dat u doet. Hij alleen kan u dus naar waarde terugbeta-len. Daarom, mijn liefste ouders, bid ik dat hij uw dagen beschermt en dat hij u geluk schenkt in de andere [wereld]. Ik ben blij dat ik mij tegenover u vol geluk mag noemen,

Uw respect verschuldigde en toegenegen kind, Bernadette Soubirous

P.S. Verbaas u niet als deze brief slecht gesteld is, ik heb hem geschreven zonder de Soeur en ik had niet genoeg tijd. Ik wilde hem schrijven zonder dat zij het zou merken, omdat ik er anders geen enkele [zelfstandig] geschreven zou hebben dit jaar.

90. Aan Pater Charles Bouin

Lourdes, 22 augustus 1864

Zeer Eerwaarde Heer,

Ik vraag u mij te verontschuldigen voor de vertraging waarmee ik u schrijf: denk niet dat het uit onverschilligheid is. Zeker niet!, want ik dacht er elk moment aan; ik had er liever niet zo vaak aan gedacht, vooral omdat het toch niet kon. Ook op school heb ik al enige tijd niets kunnen doen: alles wat ik doe, is pelgrims ontvangen van 's morgens tot 's avonds. Daarom gebruik ik het moment dat ik nu heb, om enkele regels te schrijven.

O wat zou ik gelukkig zijn, Zeer Eerwaarde Heer, u hier in Lourdes te zien, vooral als u kon blijven. Ik zal bidden tot de goede God en de heilige Maagd om u te laten weten of u hun kluizenaar moet worden. Ik zou wel hetzelfde als u willen doen, want het put me uit zo veel mensen te moeten zien. Bid voor mij, vraag ik u, dat God mij spoedig opneemt te midden van zijn bruiden, want dat is mijn grote, zij het onwaardige verlangen. Ik weet niet hoe ik u voldoende bedanken kan voor al het goede dat u mij geeft, vooral dat u mij en mijn familie elke dag gedenkt bij het Offer van de Heilige Mis; ik ben u er zeer erkentelijk voor, Zeer Eerwaarde Heer. Van mijn kant vergeet ik u in mijn zwakke gebeden evenmin.

Ik heb mevrouw Forel niets gezegd over uw brieven, zijzelf heeft mij gevraagd of ik van u een brief ontvangen had. Ik heb het haar bevestigd, omdat ik dacht dat u misschien in uw brief aan haar erover gesproken had, want ze zei me dat ze het wist en dat zij zelf ook een brief ontvangen had. Maar overigens heb ik haar betreffende die brieven niets gezegd, niet één enkel woord.

U vraagt mij naar de namen van mijn familie: hier komen ze. Ik begin met mijn vader, dan de anderen: Francois, Louise, Marie, Jean-Marie, Augustin, Pierre, Jean. De achtste vermeld ik niet, veronderstellende dat u haar niet vergeten bent.

Ik was aangenaam verrast, Zeer Eerwaarde Heer, toen ik uw vereerde brief opende en uw geliefde portret aanschouwde. Ik weet me van vreugde geen raad. Ik heb het heel wat keren bekeken sinds ik het ontvangen heb, maar helaas moet ik me tevredenstellen met het te bekijken. Ik weet eigenlijk niet hoe ik u mijn erkentelijkheid kan betuigen en bedanken voor de toezending ervan. Ik zal doorgaan met bidden tot de persoon voor wie u mij vraagt te bidden; wees zo vriendelijk haar te vragen of ze de liefde kan opbrengen een deel van haar lijden aan de Heer op te dragen voor mij. Iemand heeft mij verzocht u te vragen of u zo barmhartig wilt zijn een collecte te houden voor een gezin dat volgens het verhaal van deze persoon in ongelukkige omstandigheden verkeert. Zij heeft mij verboden haar naam te noemen, maar ik weet dat u haar kent, omdat u verscheidene keren over haar gesproken hebt en u haar reeds geruime tijd kent naar haar eigen zeggen. Ook vroeg ze mij u te zeggen, als u het wilde doen en als u iets mocht ontvangen, de coupon naar mevrouw Forel te sturen. Misschien dat u het begrijpt, maar laat het niet blijken, vraag ik u, want dat heeft ze me op het hart gedrukt.

Heel mijn familie draagt me op u allerlei dingen te zeggen en sluit zich aan bij mijn verzoek aan u hen niet te vergeten in uw dringende gebeden. Ik beëindig mijn krabbels met u een goede gezondheid toe te wensen. Ik vraag u, Zeer Eerwaarde Heer, de gevoelens van respect te aanvaarden van uw toegewijde dienares,

Bernadette Soubirous

Verslag van de verschijning op verzoek van pater Charles Bouin [bijgesloten in de brief van 22 augustus 1864]

De eerste keer dat ik bij de Grot was, ging ik hout sprokkelen met twee andere meisjes. Als we bij de molen kwamen waar het water zich met de Gave samenvoegt, zouden ze me waarschuwen. Wij volgden het kanaal en kwamen voor de Grot. Mijn vriendinnen staken het beekje over. Ik bleef alleen aan de andere kant. Ik vroeg hun enkele stenen in het water te gooien om mijn overtocht te vergemakkelijken. Zij antwoordden me hetzelfde te doen als zij. Daarom ging ik een stukje verder stroomafwaarts om te kijken of ik ergens kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken; dat kon niet. Ik was verplicht naar de Grot terug te gaan.

Daar aangekomen begon ik mijn schoenen uit te trekken. Nauwelijks was ik de eerste kous aan het uittrekken of ik hoorde een geluid, alsof het een windvlaag was. Ik draaide mijn hoofd naar de kant van het veld, ik zag dat de bomen zich niet bewogen en ging verder met mijn schoenen uit te trekken. Ik hoorde hetzelfde geluid, ik hief mijn hoofd op en keek naar de Grot: ik zag een Dame in het wit gekleed. Zij droeg een witte jurk, een witte sluier, een blauwe ceintuur en een gele roos op elke voet. Ik dacht dat ik me vergiste en wreef mijn ogen uit, ik keek nogmaals en zag dezelfde Dame. Toen stak ik mijn hand in mijn zak om mijn rozenkrans te pakken. Ik wilde het kruisteken maken, maar ik kon het niet, mijn hand viel. Toen overviel me een gevoel van angst; desondanks bleef ik waar ik was. De verschijning maakte het kruisteken. Nu probeerde ik het zelf ook te maken. Opeens kon ik het, en vanaf het moment dat ik het gedaan had, werd ik rustig. Ik bad mijn rozenkrans, terwijl ik deze Dame voortdurend voor ogen had. Met haar vinger gebaarde ze me dichterbij te komen, maar dat heb ik niet gedurfd.

Ik ben de hele tijd op dezelfde plek gebleven. Toen ik mijn rozenkrans gebeden had, vroeg ik de twee meisjes of zij iets gezien hadden. Zij antwoordden me van niet. Ik heb het hun nog eens gevraagd, ze zeiden me dat ze niets gezien hadden. Ik vroeg hun niemand iets te zeggen. Dus vroegen ze op hun beurt: 'En jij, heb jij iets gezien?' Ik wilde het hun niet zeggen; zij hebben zo aangedrongen dat ik besloten heb het hun te vertellen, op voorwaarde dat zij er met niemand over zouden spreken. Zij beloofden me het geheim te bewaren; maar zodra ze thuiskwamen, haastten ze zich te vertellen dat ik een in het wit geklede Dame gezien had.

Dat was de eerste keer, donderdag 11 februari 1858. De tweede keer was de zondag daarop. Ik keerde er terug met enkele personen; sommigen zeiden dat ik papier en inkt moest meenemen om die Dame te vragen, als ik haar nog eens zou zien en als ze mij iets te vertellen had, of ze het op schrift wilde stellen. Toen ik er aankwam, begon ik de rozenkrans te bidden. Na het eerste tientje zag ik dezelfde dame. Ik vroeg haar of ze zo goed wilde zijn, als ze me iets te vertellen had, dit voor mij op te schrijven. Wel, ze glimlachte en zei dat het niet nodig was op te schrijven wat zij me te vertellen had, maar alleen of ik zo vriendelijk wou zijn om gedurende twee weken hierheen te komen. Ik antwoordde haar dat ik dat wou. Ze voegde eraan toe dat ik aan de priesters moest zeggen dat zij hier een kapel moesten laten bouwen, dat ik van de bron moest drinken en me er wassen, en dat ik moest bidden voor de zondaars. Zij herhaalde dezelfde woorden verschillende keren voor mij. Ze zei ook dat ze mij niet in deze wereld beloofde gelukkig te maken, maar in de andere.

Meerdere malen heb ik haar gevraagd wie zij was, ze antwoordde slechts door te glimlachen. Ik heb haar twee weken lang achter elkaar gezien, met uitzondering van een maandag en een vrijdag. Na twee weken vertelde ze me dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was. Ze had blauwe ogen.

91. Bernadettes brief aan pater Ferdinand Gondrand van de Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria te Bétharram

Lourdes, 28 mei 1861

Verslag van de verschijning

Ik ging met nog twee meisjes naar de oever van de Gave om hout te sprokkelen. Terwijl zij het water overstaken, begonnen zij te huilen. Toen ik vroeg waarom zij huilden, antwoordden zij dat het water zo koud was. Ik vroeg hun mij te helpen door stenen in het water te gooien, zodat ik kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken. Zij zeiden dat ik hetzelfde moest doen als zij. Dus liep ik een stukje verder om te zien of ik ergens kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken. Dat kon niet. Daarom keerde ik terug naar de grot om mijn schoenen uit te trekken.

Net toen ik daarmee begon, hoorde ik een geluid. Ik draaide me in de richting van het veld. De bomen bewogen in het geheel niet. Ik ging door met mijn schoenen uit te trekken. Toen hoorde ik hetzelfde geluid. Ik tilde mijn hoofd op naar de grot. Ik zag een Dame in het wit gekleed: zij droeg een witte jurk met een blauwe ceintuur en ze had een gele roos op elke voet, de kleur van het snoer van haar rozenkrans. Toen ik dat zag, wreef ik mijn ogen uit; ik moest me vergissen. Ik stak mijn hand in mijn zak en vond er mijn rozenkrans. Ik wilde het kruisteken maken, maar kon mijn hand niet naar mijn voorhoofd brengen: hij viel steeds. De verschijning sloeg een kruis. Toen trilde mijn hand. Ik probeerde het nog eens, en het lukte. Ik heb de rozenkrans gebeden. De verschijning liet de kralen van de hare door haar vingers glijden, maar bewoog haar lippen niet. Toen ik mijn rozenkrans beëindigd had, verdween de verschijning plotsklaps. Ik heb de twee andere meisjes gevraagd of zij iets gezien hadden, maar ze zeiden van niet. Ze vroegen me wat het was, zodat ik het moest zeggen. Dus zei ik hun dat ik een in het wit geklede Dame gezien had, maar dat ik niet wist wat het was en dat zij het niet moesten vertellen. Toen zeiden ze dat ik er niet meer moest terugkeren, maar daar stemde ik niet mee in.

Zondag kwam ik er de tweede keer, omdat ik me vanbinnen gedwongen voelde. Mijn moeder had me verboden erheen te gaan. Na de hoogmis gingen de twee andere meisjes en ik het haar nog eens vragen. Ze wilde het niet, ze zei dat ze bang was dat ik in het water zou vallen. Ze was bang dat ik niet terugkwam om de vespers mee te maken. Ik beloofde haar van wel. Toen kreeg ik toestemming om te gaan. In de parochiekerk haalde ik een flesje wijwater om het naar de verschijning te gooien wanneer ik haar bij de grot zou zien.

Inderdaad zag ik haar. Toen ik het [water] naar haar gooide, glimlachte ze naar me en boog ze het hoofd. Toen ik mijn rozenkrans beëindigd had, verdween ze. Pas de derde keer sprak ze met mij. Ze vroeg me of ik hier twee weken lang wilde komen. Ik antwoordde ja. Ze zei dat ik de priesters moest zeggen om hier een kapel te laten bouwen en vervolgens zei ze dat ik van de bron moest drinken. Omdat ik geen bron zag, wilde ik aan de Gave gaan drinken. Ze zei me dat het daar niet was: ze gaf me een teken met haar vinger en en toonde me de bron. Ik ging erheen en zag alleen maar modderig water. Ik stak mijn hand erin. Ik kon het niet pakken en ik begon te graven. Toen kon ik erbij. Tot drie keer toe heb ik het weggegooid, de vierde keer kon ik ervan drinken.

Daarna verdween de verschijning, en trok ik me terug. Twee weken lang keerde ik er terug. De verschijning verscheen elke dag, met uitzondering van een maandag en een vrijdag. Zij herhaalde verschillende malen dat ik de priesters moest zeggen om hier een kapel te bouwen; en ook dat ik naar de bron moest gaan om me te wassen en dat ik moest bidden voor de bekering van zondaars. Verscheidene keren vroeg ik haar wie zij was. Zij glimlachte dan alleen. Haar armen naar beneden houdend sloeg ze haar ogen op naar de hemel toen ze mij vertelde dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was. In het tijdsbestek van die twee weken heeft ze mij drie geheimen toevertrouwd; zij verbood me die aan iemand te vertellen. Daar heb ik mij tot op heden trouw aan gehouden.

Ziedaar, Mijnheer, het verslag van de verschijning: moge het u bevallen. Ik dank u voor het portret dat u mij toestuurde. Ik zal het zorgvuldig bewaren. Mijn lieve moeder is u ook bijzonder erkentelijk en vraagt u haar eerbiedige groeten te aanvaarden. Wij bevelen ons aan, Mijnheer, in uw dringende en heilige gebeden die ons verenigen in de Heilige Harten van Jezus en Maria,

Uw deemoedige en geheel toegewijde Bernadette Soubirous

92. Fragment van een brief aan haar vader, Francois Soubirous

Nevers, november 1870

Men zegt dat de vijand Nevers nadert. Ik zou niet graag oog in oog met de Pruisen komen te staan, maar ik vrees hen niet: God is overal, zelfs onder de Pruisen. Ik herinner me, toen ik een klein meisje was, na een preek van meneer Pastoor, dat ik mensen hoorde zeggen: "Ach, hij doet zijn werk." Ik geloof dat de Pruisen ook hun werk doen ...

Op 28 januari 1871 trekken de Pruisische legers triomfantelijk door Parijs. [...]

93. Geadresseerde onbekend [wellicht Bernadette’s zus Marie]

Nevers, [waarschijnlijk] 1876/1877

Ik wilde je net schrijven, toen ik je brief ontving. Wees niet bezwaard en maak je niet ongerust. Dat dient nergens toe. Zoek het vertrouwen dat je ziel balsemt. Wat je op dit moment nodig hebt, zijn enkele vriendelijke woorden die troost bieden, die je vertrouwen geven en kracht. Mediteer zo nu en dan over de volgende gedachten. Hoe meer wij in dit leven te lijden hebben, des te groter zal de troost zijn in het uur van de dood, als tenminste ons lijden met dat van Jezus verbonden was, uit liefde voor hem, en om onze zonden te zuiveren. In de hemel zullen wij met Jezus eeuwige vreugde beleven. Moed en vertrouwen. De hemel lijdt intens. [...]

94. Aan een pelgrim

JL

Oktober 1865

Bernadette belooft alle dagen voor haar te bidden, voor haar familie en in het bijzonder voor de kleine Paul Bouille opdat hij altijd wijs en vroom moge zijn.

[niet ondertekend]

95. Aan zuster Marie-Therese de Saint-Joseph, Karmelietes van Tours

Lourdes, 20 juli 1862

Madame Marie-Therese de Saint-Joseph, Karmelietes van Tours,

Gelieve zo goed te zijn om tot de goede God te bidden voor de arme Bernadette, die op haar beurt belooft om u niet te vergeten in haar onvolmaakte gebeden,

Bernadette Soubirous

96. Voor pater L. Cros s.j. [op de achterzijde van een bidprentje van de heilige Jean Berchmans s.j.]

Lourdes, 24 oktober 1865

Woorden van de Heilige Maagd bij de verschijning aan Bernadette Soubirous

Voletz me her ra gratia de vie pendent quinze dias?
Wilt u voor mij zo goed zijn gedurende vijftien dagen naar hier te komen?

Anatz dise ats preires de her bastir aci ua capera.
U dient de priesters te zeggen dat ze hier een kapel laten bouwen.

Anatz beue en-a hont e v'i lauar.
Ga drinken aan de bron en u er wassen.

Que pregueratz Diu entdents pecadors.
U moet tot God bidden voor de zondaars.

Que soi er' Immaculada Conception.
Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis.

Anatz minyar d'aquera yerba qui troberatz [qu'ei] atheu.
Ga het kruid eten dat u daar vindt.

Nov prometi pas dev her [d'estar] urosa en este monde, mes en enaute.
Ik beloof u gelukkig te maken niet in deze wereld, maar in een andere.

Bernadette S.

PS. Vereniging in gebeden voor het leven met de eerwaarde pater Jezuiet.