Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

apr

25



Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 17. Nieuwe vluchtpoging

  
 
Download PDF

Hoofdstuk 17. Nieuwe vluchtpoging

Precies tien jaar na zijn eerste grote en vergeefse vluchtpoging van 1843, in september, bij de aanloop van de herfst, begon er drang naar vrijheid in het hoofd van de pastoor te ontstaat en verrichtte hij een nieuw "offensief" om te ontsnappen aan het te harde leven. Maar zoals altijd, naïef als een klein kind, had hij zijn vluchtpoging toevertrouwd aan een vrouw, de minzame Catherine Lassagne, die zich nog goed haar verraad van tien jaar eerder herinnerde.

Een oude klasgenoot van de pastoor te Verrières, Jean-Claude Colin, oprichter van de Maristen, was steeds in nauw contact gebleven met Jean-Marie Vianney. Vader Colin beschikte op zo’n vijfenveertig kilometer van Lyon, te Saint-Symphorien-sur-Croise, over een eigendom "La Neylière," waar hij een trappistenklooster had opgericht. De gemeenschap telde zo’n twaalf religieuzen. Ingelicht over het bestaan van dit klooster, gewijd aan de eeuwige stilte, verlangde de priester ernaar om te ontsnappen van de drukte van de massa biechtelingen, om zich ginds te gaan afzonderen en er zijn laatste dagen door te brengen. Tijdens de zomer van 1852 had hij hierover een onderhoud met zijn vriend, Vader Colin, die op doortocht was te Ars. Deze adviseerde hem om niet overhaast te werk te gaan.


Jean-Claude Colin, oprichter van de Maristen


Slaapkamer van Jean-Claude Colin

Op dat ogenblik was Mgr. Devie, op tachtigjarige leeftijd, teruggeroepen naar de Heer en als Bisschop van Belley vervangen door Mgr. Chalandon. Door de komst van deze nieuwe bisschop, voelde de pastoor zich niet langer verplicht om als een geit aan de koord gespannen te blijven.

Men had hem vicarissen toegewezen die hem te hulp kwamen in zijn dagelijkse taken en zo was zijn beslissing genomen: hij zou opnieuw de vlucht nemen, waarbij het trappistenklooster zijn schuiloord zou worden om er "zijn arme leven te betreuren" tijdens de jaren dat hij hier nog rond te lopen had op deze aarde. Hij had zijn besluit enkel aan Catherine Lassagne medegedeeld. Dat was uiteraard een persoon te veel. Dit geheim dragen werd haar te zwaar en zij deelde het al vlug met haar vriendin en alledaagse hulp, Marie Filliat. De twee dames kwamen hem met de tranen in de ogen smeken om te blijven. Maar de oude priester toonde zich onwrikbaar, maar stemde ermee in om hen een brief te overhandigen voor de Bisschop. De vluchteling rekende er namelijk op dat deze voor een voldongen feit zou komen te staan. Maar dat was een misrekening, want van zodra de brief werd voorgelegd aan Mgr. Chalandon, schreeuwde deze het uit: "Ik, u laten gaan, dat zou zo’n grote zonde zijn dat niemand mij het zou vergeven."

Afgewezen, begaven Catherine en Marie zich de afgesproken nacht van de vlucht, op wacht voor de deur van de pastoor.

Daar komt toch wel broeder Jerôme, de koster, langs, die hen vroeg wat ze daar deden op zo’n laat uur: ze vertelden hem de feiten, waarop deze naar priester Toccanier rende, de nieuwe vicaris die hem onlangs werd toegewezen, een jongeman en vastberaden, weinig geliefd door het volk die hem "bruusk en iemand met een weinig meegaande stemming" vond. Spoedig werd het al een hele groep die zich stond te verdrukken voor ingang van de pastorie. In het licht van een petroleumlamp zag men de heilige over een weer gaan in zijn kamer, om de nodige voorbereidselen te treffen.

"Hij doet zijn hoed op"!"

"Hij neem zijn gebedenboek!"

"Zijn paraplu."

"Hij gaat naar buiten."

Hij ging naar buiten en toen hij de groep zag, die hem stond op te wachten, keek hij streng naar Catherine.

"U hebt mij verkocht!"

Zij hield het aangezicht naar beneden, vol van tranen. Hij onverhandigde haar zijn lantaarn:

"Kom, belicht mij. Ik vertrek in ieder geval."

Aan Marie, niet minder bedroefd, gaf hij zijn zak.

"U zult mijn bagage dragen!"

En hij begaf zich op weg.

Broeder Athanase, een overige sacristiemeester, poogde tussenbeide te komen:


Frère Anastase Planche

"Waar gaat u heen, mijnheer pastoor?"

"Bij de Trappisten!"

"U gaat ons dus verlaten?"

"Ja."

"Wel, dan gaan we de noodklok laten luiden."

"Laat ze maar luiden."

"Wij volgen u in stoet."

"Volg, maar laat me door!"

Broeder Jerôme had de lantaarn genomen en poogde het vertrek van de heilige enigszins te vertragen. Maar de noodklok had geluid. De inwoners, die dachten dat er brand was uitgebroken, waren opgestaan. De bedevaarders, waarvan er sommigen buiten sliepen, bij dit milde weer, stonde op en begonnen zich vragen te stellen. Als snel vergezelde een massa de arme vluchteling die vastberaden bleef om te vluchten.

Men moet absoluut verhinderen dat hij de burg bereikt die leidt naar Lyon. Voor het bruggetje hield vicaris Toccanier plots een strenge stem aan: hij trok het gebedenboek vanonder de arm van de pastoor en gaf deze vlug door aan Catherine Lassagne, en fluisterde haar toe:

"Verwijder u vlug!"

"Geef mij mijn gebedenboek terug," smeekte de ongelukkige. De ene keer met een gebiedende stem, de andere keer met een benauwde stem, herhaalde hij:

"Laat mij door! Laat mij door!"

Tegen Marie Filliat, die de lantaarn in de hand had:

"Kom we gaan! Ik zal mijn gebeden te Lyon opzeggen."

"Wat!," schreeuwde de vicaris, "u gaat een hele dag doorbrengen, zonder één enkele gebed, noch kerkdienst. Een mooi voorbeeld!"

De heilige begon te twijfelen en op dat ogenblik verloor de duivel, die zich had voorgenomen op de pastoor weg te halen uit zijn parochie, het pleit.

"Ik heb een idee," zei Jean-Marie, "ik beschik over een ander gebedenboek in mijn kamer. Ik zal het gaan halen."

Gevolgd door de menigte keerde de pastoor terug naar de pastorij, terwijl de noodklok weerklonk in het donker.

"Het Angelus luidt," antwoordde de geslepen vicaris.

Altijd argeloos en zelfverzekerd, viel Jean-Marie Vianney op de knieën en zei de gebeden van het Angelus. Men probeerde tijd te winnen... Ondertussen was iemand van de broeders burggraaf des Garets in het midden van de nacht gaan wekken. De burgemeester kwam hem met zijn slaapmuts achternagelopen. Gebruik makend van de pauze van het Angelus, was de onvermoeibare vicaris Toccanier naar de pastorij gelopen om er het tweede gebedenboek van de pastoor te verstoppen. Toen de pastoor in zijn kamer kwam, kon hij zijn gebedenboek niet vinden. Dit boek was versierd met een beeltenis van Mgr. Devie.

"Bekijk uw Bisschop die u met grote ogen vanuit de Hemel aankijkt," riep de vicaris aangrijpend uit. Herinner u wat hij u tien jaar geleden heeft bevolen. U moest hem gehoorzamen: al u zijn wil alsnog wil respecteren, hebt u hiervoor, nu hij overleden is, nog een betere reden."

De pastoor boog het hoofd, zoals een gestraft kind:

"Neen," morde hij, "hij zou niet mopperen, want hij weet goed dat ik nood heb om mijn arme leven te beklagen."

Op dat ogenblik door de kasteelheer-burgemeester op, die vond dat de pastoor er maar povertjes en ontbonden uitzag, een teken van zijn inwendige strijd waaraan hij ten prooi viel!

"Meneer pastoor, kom mee naar de sacristie," stelde de graaf voor. "Ik heb u een en ander te vertellen!"

De edelman, een gewezen militair, gebruikte een tactiek: hij wist dan men de kerk moest doorgaan om de sacristie te bereiken en deze was vol van biechtelingen die op hun knieën, met de Rozenkrans in de handen en het aangezicht vol tranen aan het bidden waren.

"Lieve vader, verlaat ons niet!" smeekten ze in één stem toen de pastoor en de graaf tussen hen door gingen. "Wij komen van zo ver! Aanhoor onze biecht!"

"U wilt dus het slagveld verlaten?" vroeg de gewezen officier terwijl de vicaris voorbeelden aanhaalde zoals de Heilige Filippus Neri en de vrome Sint Martinus, die steeds klaar stonden om de zondaars te aanhoren en te bekeren.

"Andermaal wil Le Greppin u bekoren," riep de vicaris het uit. "Weersta ook deze keer en zwicht niet voor hem."

De arme priester, overwonnen door de menigte vromen en de kracht van de aangehaalde argumenten, nam hij zijn superplie en ging hij gewillig de biechtstoel binnen.

Tegen de morgen kwam hij naar buiten om pastoor Poncet te zien, die door de Bisschop was gezonden om de woorden van Mgr. Chalandon, om Ars niet te verlaten, te herhalen.

Het was de vijfde september van 1853. Tot rust gekomen, en berustend om de wil van God en zijn meerderen in te willigen, maakte de heilige man de volgende allusie op de dramatische feiten van de afgelopen nacht:

"Ik heb het kind uitgehangen."

Het Eeuwig en Verheven "kind" die zoveel doortrapte volwassen hadden doen beslissen om te blijven, en nu voor altijd.

Vertaling: Chris De Bodt